Op weg naar Travancore.
(Engelsch-Indië.)
Hoe groot het voorrecht is spoortreinen te bezitten, wordt het best gevoeld wanneer men zich met een minder gemakkelijk middel van vervoer moet behelpen. Vooral echter moet men een levendig besef daarvan krijgen indien de reis moet warden afgelegd in een zoo armzalig voertuig als onze vierde gravure te aanschouwen geeft. In de bergachtige gedeelten van Engelsch-lndië wordt het zeer veel gebruikt en, tot niet geringe ergernis van vele vreemdelingen, is er in sommige streken zelfs geen beter middel van vervoer te vinden. Een reiziger, die ook genoodzaakt was er zich van te bedienen, om zich naar Travancore, de hoofdstad van een door het Ghat-gebergte ingesloten rijk, te begeven, verhaalt in de beschrijving van zijn tocht o.a. het volgende:
‘Ons rijtuig, dat geheel van veêren ontbloot was, werd over de wonderlijkste wegen door twee zeer onwillige ossen voortgetrokken. Ondanks de matrassen en de zakken hooi welke men er in had gelegd, zaten wij alies behalve op ons gemak, daar wij door het schokken en stooten van de kar voortdurend heen en weêr zwaaiden. Ten gevolge van de hevige hitte welke over dag heerschte, maakten wij de reis bij nacht, en een man ging daarom met een lantaarn vooruit om te lichten. Aan de ongeregelde beweging van den wagen gewoon geraakt, begonnen wij ten laatste de hoop te voeden van een weinig slaap te kunnen genieten, toen wij eensklaps het voertuig voorover voelden hellen. Verschrikt zag ik naar buiten en bemerkte, tot mijn spijt en ontsteltenis tevens, dat de eene os gevallen was, terwijl de andere zoodanig was ter zijde gesprongen dat zijn staart bijna stond waar zijn kop moest wezen.’
Het is dit ongeval dat onze gravure met sprekende juistheid aanschouwelijk maakt. Vooral is de angst en bezorgdheid der verschillende personen zeer zuiver weêrgegeven.