Een woordje over ringen.
De gewoonte van ringen te dragen is even oud als algemeen. Haar ontstaan dagteekent van de hoogste oudheid, en men heeft zelfs wel de zonderlinge bewering opgeworpen, dat een ring het eerste en eenige sieraad van Eva in het paradijs is geweest. De Indianen tooien neus en lippen met een ring en de Molukken dragen er een aan de kin. Bij de Joden golden oorringen als een teeken van altijddurende dienstbaarheid; bij de Peruanen daarentegen werden zij vroeger als het teeken eener ridderorde gebruikt. Aan de kusten van Malabar dragen de vrouwen van de caste der Nayrs, oorringen die bijna twee pond wegen. De oude wijsgeer Seneca maakt de romeinsche dames een verwijt van de roekeloosheid welke zij ter wille van dit lijfssieraad begaan dat dikwijls het erfgoed van vijf of zes familiën kostte. De vrouwen uit Gazareta, alsook die van Bajadere, bedekten al hare vingers en teenen met ringen. De Romeinen beschouwden een gouden ring als een eereteeken waarmede alleen de ridders, senatoren en volkstribunen het recht hadden te pronken. Na den slag bij Cannae schudde men voor den Senaat te Carthago een schepel vol ringen uit, waarmede men te kennen wilde geven dat de ondergang van den romeinschen adel nabij was. Naderhand kwam in Rome de gewoonte van ringen te dragen zoozeer in zwang, dat ieder burger die maar eenige aanspraak op welgesteldheid maakte, zijne zomer- en winterringen had. Een bijzonder gewicht hechtten de Romeinen er aan, van hunne vijanden ringen meester te worden. Plutarchus verhaalt dat men het hoofd van Pompejus met een zegelring in den mond voor diens overwinnaar, den grooten Cesar, nederlegde. Hannibal droeg in zijn ring vergift met het doel om daardoor een einde aan zijn leven te maken wanneer hij in een onteerende gevangenschap mocht geraken. Vertrouwde men vroeger een bode zijn ring toe, dan was dit een teeken voor den ontvanger der boodschap, dat hij een onbepaald vertrouwen in hem stellen kon. Bij de oude steekspelen was de ring eener dame de prijs waarom de ridders moesten strijden. Eertijds waren bij verlovingen de ringen half van goud en half van zilver; tegenwoordig zijn zij in den regel geheel van goud.