De tegenwoordige toestand van den krater in den Vesuvius.
Iedereen weet dat de Vesuvius op twee mijlen afstands van Napels verwijderd is, dat hij tot de bergketting derAppenijnen behoort, eene hoogte van 1200 meters en een pyramidalen vorm heeft, en dat zich boven in zijn afgestompten top een krater bevindt die voortdurend kookt en ziedt. Men weet ook dat zijne hellingen van groen ontbloot zijn, maar dat zijn voet dicht begroeid en met woningen bedekt is ondanks het gevaar waaraan de bewoners zijn blootgesteld door de lavastroomen, die bij elke uitbersting uit den vuurmond vloeien en tot onder aan den berg neêrdalen. En wie weet niet dat op het benedengedeelte van den Vesuvius den wijnstok gekweekt wordt welke ons den kostelijken en beroemden ‘lacryma christi’ geeft!
Dit alles is bekend, en het zal onze lezers daarom wellicht aangenaam zijn eenige nieuwe bijzonderheden omtrent dien vulkaan te vernemen. Wij zijn in staat gesteld hun die te geven door een brief die ons onlangs uit Rome geworden is te gelijk met eene schets, welke wij aan het stift van den bekwamen teekenaar J. Eddy te danken hebben.
‘Daar de Vesuvius,’ zoo luidt gemeld schrijven, ‘sinds geruimen tijd weêr hevig aan 't werken was, besloot ik om zelf eens te gaan zien hoe het er meê geschapen stond. Een vriend van mij deed me het genoegen mij te vergezellen.
‘Ik kwam al spoedig tot de ontdekking dat hetgeen men mij er van verteld had, sterk overdreven was, want ik kon in den ouden krater neêrdalen, hetgeen bij eene hevige uitbersting onmogelijk is.
De krater was vol rook. Halverwege zagen wij dat de nieuwe kegel vlammen en gloeiende steenen opwierp, hetgeen ons een oogenblik deed aarzelen om verder te gaan.
De gidsen die bij ons waren, verzekerden ons echter dat wij geen gevaar te duchten hadden, en dat wij verder op nog meer bezoekers zouden ontmoeten. Door deze mededeeling gerust gesteld, trokken wij moedig verder.
Bij de sterkste ontploffing wordt het vloeibaar vuur wel honderd passen ver heengeworpen; bij minder hevige twintig of dertig pas.
De lava die langs den kegel neêrvalt, wordt oogenblikkelijk zwart en vermeerdert de hoogte van den berg.
De kegel is ongeveer vijftig voet hoog. Men denkt dat hij steeds grooter afmetingen zal krijgen, totdat hij den tegenwoordigen krater vult, en dat hij den ouden kegel zal vervangen, even als die ter linkerzijde in het jaar 79 na Kristus' geboorte deed, toen de steden Herculanum en Pompeï onder het lava bedolven werden.
Tegenover den kegel ziet men eene groep rotsen, die kort geleden van den krater losgeraakt zijn.
Op het oogenblik dat ik dit schrijf, is de werking van den vulkaan zoozeer verminderd dat in de eerste weken, naar alle waarschijnlijkheid, nog geen lava langs de bergwanden zal neêrstroomen. Intusschen is het mogelijk, dat aangezien de maan invloed op de vulkanische bestanddeelen schijnt uit te oefenen, bij de eerstvolgende nieuwe maan de werking zal toenemen en het lava alsdan hoog genoeg zal stijgen om over te vloeien.’