‘Nu, laat ons dit voor een oogenblik aannemen; laat ons enkelen als uitzonderingen beschouwen; maar de overigen......’
‘Och, de meesten denken aan de ware evangelische Kristenliefde niet. De een zingt, omdat hij gaarne zijne lieve stem laat hooren; de tweede omdat hij zoo gaarne zijn schoonen zwarten krullebol aan de dames laat zien; de derde omdat hij weet dat het liefje zijner keuze in de zaal zijn zal; een vierde omdat hij juist een nieuw zwart kleed heeft laten maken - kortom, geheel uwe vereeniging, op zeer weinige uitzonderingen na, geeft een koncert, omdat zij zich eens in het openbaar wil vertoonen en doen zien dat zij leeft.’
‘Maar wat hindert het of de bedoelingen juist niet zuiver zijn, als de opbrengst maar hulp aan den arme toebrengt?’
‘Ja, was het dat nog maar!’
‘Hoe, twijfelt gij daaraan?’
‘Voorzeker. Uwe vereeniging heeft geen geld in kas om een openbaar feest te bekostigen, niet waar? Gij geeft gewis de bruto-ontvangst niet aan den arme?...’
‘Neen.’
‘Gij geeft aan den arme wat er overschiet, na aftrek van de kosten.’
‘Wel.... ja.’
‘Dus viert en teert gij eerst dapper van het geld dat men voor den arme bestemde; wij, gelukzalige inschrijvers, wij disschen eene tafel op om den arme te vergasten, en gij zet er u eerst aan neêr, eet en drinkt koninklijk, en de kruimels die van tafel vallen, en de wijn, die in de glazen en flesschen overschiet, is.... voor den arme. Heilige weldadigheid! De eigenaar der zaal eischt eerst en vooral zijne huur - de bougiekoopman brengt zijne rekening in - de bloemist, die u de bouquetten leverde om ze der uitgenoodigde zangster aan te bieden komt met zijne nota opdagen - de behanger en dekorateur stormen met de hunne binnen - en als er voor twee duizend frank is ingeschreven, schiet er voor den arme nog geen twee honderd frank over. Gij hebt een feest gegeven voor de leden uws gezelschaps, voor uwe vrienden, voor uwe liefjes, voor uwe kennissen, en dat ten koste van den arme, die, de arme drommel! middelerwijl bloedige tranen weent om eene korst droog brood te bekomen. En morgen - morgen bulderen de redakteurs met grof geschut, zij verkondigen alom dat gij weldadig zijt, en dat de menschenliefde onuitputtelijk is. Ziedaar een staaltje van de hedendaagsche philantropie.’
‘Gij zijt hatelijk!’
‘Omdat ik mij niet wil laten blinddoeken. Ik geef u vijf frank voor den arme; gij heft er vier frank vijftig op voor uw genot en reikt den arme 50 centiemen toe. Is dat menschlievend?... Welnu?..’
‘Hoor eens, kort en goed, schrijft gij in, ja of neen?’
‘Neen! Zie dit vijffrankstuk, met zijne heerlijke, maar door u allen zoo wonderlijk uitgelegde spreuk égalité et fraternité, en dat uw gezelschap van....’
‘Nu, kom er maar recht voor uit....’
‘Het zou u kunnen kwetsen.’
‘In geenen deele.’
‘En hetwelk uw gezelschap van geldsnoeiers, voordat het ter zijner bestemming komt, eerst duchtig zou willen randen.... Het woord, ik beken het, is al te hard; maar ik zal doen zoo als in de belgische Kamer, waar men na eene brutaliteit te hebben gezegd, haar verklaart in te trekken, 'tgeen niet belet, dat het staatsblad ze in volle letteren meêdeelt.... Ik wil dit geldstuk den arme geven; doch in plaats van er eerst de zaal, de waskaarsen, de tapijten, de bouquetten en luchters af te rekenen, schenk ik het teenemaal aan den arme: een deel aan de arme weduwe met haar kind, wier echtgenoot gisteren in de raderen der stoommachine vermorzeld werd; een deel aan dien ouden man, ginds aan het kerkportaal, die na vijftig jaren zijnen meester trouw gediend en hem verrijkt te hebben, van de fabriek is weggezonden, omdat een jonge kloeke borst voortaan meer werk dan hij kan afdoen; een deel aan die kleine weezen, die niet weten of zij dezen avond hun hoofd wel op eenen steen zullen kunnen laten rusten..... Ik wil hen in persoon in hunne woning gaan zien, en terwijl ik hun het aandeeltje in de hand stop, hun een woord van troost en liefde toespreken....’
‘Nu, 't is wel; maar gij zult ook het genot der heerlijke muziek niet hebben.’
‘Ik zal eene muziek in het hart gevoelen, eene mysterieuze voldoening, welker toonen met geen aardsche muziek kunnen vergeleken worden, en die noch door uwe Erards, noch door uwe zangers en zangeressen kan worden verwekt. Boven uw muziek zou ik het gekrijt hooren van den armen zuigeling, het gesnik der hongerige moeder, den doodsreutel van den stervende. Uw koncert doet mij het effekt van een polka-dans in een doodenhuis.’
En weg was hij.
Het koncert had plaats; het overtrof in pracht al zijne voorgangers; de inschrijving beliep 750 frank. Bij slot van rekening deelde men voor 82 frank kaarten voor brood aan den arme uit!....