Het eiland Cyprus.
Het overgaan van het eiland Cyprus van turksche in engelsche handen vestigt de aandacht van geheel de wereld op dat in de oudheid zoo beroemde eiland; wij meenen daarom, dat een enkel woord daarover in onze Illustratie niet mag ontbreken.
Even als zooveel andere landen werd Cyprus het eerst bekend, toen de Pheniciërs het eiland koloniseerden. Hoe lang zij het bezeten hebben, op welke wijze hun bestuur was ingericht en hoe het later aan de Egyptische koningen overging, daarvan is niets met zekerheid bekend en eerst op het tijdstip dat Alexander de Groote het bij zijn uitgestrekt rijk voegde, begint zijne geregelde geschiedenis. Na den dood van dezen wereldveroveraar kwam Cyprus op nieuw aan Egypte, dat destijds door de Ptolomeüssen geregeerd werd, en onderging onder deze dynastie evenveel veranderingen als er opvolgers van den eersten Ptolomeüs op den egyptischen koningstroon zaten.
De laatste dezer vorsten haalde zich de vijandschap op den hals van den romeinschen veldheer Claudius Pulcher, die door siciliaansche zeeroovers was gevangen genomen en den koning van Cyprus verzocht het rantsoen voor zijne vrijlating te betalen. De koning voldeed slechts ten halve aan dat verlangen, daar hij wel geld zond, doch minder dan de roovers eischten.
In dien tusschentijd had Claudius zijne vrijheid weten te verwerven en vertrok, met haat tegen den koning van Cyprus bezield, naar Rome. Toen hij kort daarop tot volkstribuun werd verheven, bewerkte hij dan ook, dat een decreet werd uitgevaardigd, waarbij Cyprus tot eene romeinsche provincie werd verklaard.
Marcus Cato werd toen naar het eiland gezonden, om het namens Rome in bezit te nemen, wat hem volkomen gelukte, en talrijke schatten, die hij naar Rome zond, waren de buit van deze onderneming.
Onder Romeinsche heerschappij ging het later aan de byzantijnsche keizers over, en na de lotgevallen van deze dynastie meêgeleefd te hebben, werd het weêr een afzonderlijk vorstendom onder een tak der Commeni's.
Gedurende de kruistochten werd het door Richard Leeuwenhart, koning van Engeland, in 1191 veroverd, die het aan de Tempelridders verkocht, wier bestuur echter een opstand uitlokte. Richard nam het ten gevolge daarvan weêr in bezit en schonk het in 1192 aan Guido de Lusignan, den laatsten koning van Jerusalem.
Gedurende de driehonderd jaren, dat de dynastie De Lusignan het eiland regeerde, genoot Cyprus een tijdperk van rust en vrede, zooals tot dan toe in zijne geschiedenis onbekend was. Joannes III De Lusignan stierf in 1458 en liet zijn koninkrijk na aan zijne eenige dochter Charlotte, die met haar neef, Lodewijk, graaf van Geneve, den tweeden zoon van den hertog van Savoye en van Anna van Cyprus, in het huwelijk trad.
Koningin Charlotte werd in 1468 plechtig Nicosia gekroond, doch kort daarop door haar halven broeder Jacobus, aan het hoofd der Mammelukken van Egypte, verdreven. Zij nam de wijk naar Rome, waar zij in 1487 stierf, hare rechten op den troon van Cyprus nalatende aan Karel, hertog van Savoye, wiens nakomelingen daarom nog heden den titel voeren van koningen van Cyprus en Jerusalem.
Jacobus huwde met Catharina Cornaro, de dochter van een venetiaansch koopman, die hem 100.000 gouden dukaten als huwelijksgift aanbracht. De venetiaansche Senaat nam Catharina Cornaro bij haar huwelijk in 1471 aan, als ‘dochter van St. Marcus.’
In 1473 stierf Jacobus, waarop de venetiaansche republiek de voogdij over zijn zoon op zich nam en in de steden van het eiland venetiaansche troepen als garnizoen legde. Het kind stierf echter nog eer het een begrip had van de waardigheid, waarin het was geboren, waarop in 1489 de venetiaansche Senaat Catharina overhaalde afstand te doen van haar troon ten behoeve van de republiek.
Zij trok zich terug naar Treviso, waar zij hare overige dagen als vorstin sleet, op kosten van hare vaderstad Venetië.
De Venetianen hielden Cyprus slechts eene eeuw in bezit, namelijk van 1471 tot 1571, in welk jaar Selim II een groot leger naar het eiland zond, om het, in bezit te nemen. De Turken namen Nicosia stormenderhand in en joegen omstreeks 20.000 man over de kling. Zij sloegen vervolgens het beleg voor Famagosta (eertijds de tweede stad van het eiland), welke lang en moedig door generaal Marcantonio Bragadino verdedigd werd.
In het laatst van augustus 1571 waren de Venetianen genoodzaakt te capituleeren. Dit geschiedde onder voorwaarde, dat de verdedigers der vesting met wapenen en goederen, alsmede alle gezinnen van Cyprus, die zich bij hen wilden voegen, op de turksche vloot ingescheept zouden worden en overgebracht naar Candia. De vrouwen en kinderen waren reeds aan boord, doch het garnizoen was nog in de stad.
Wat had er toen plaats? De Turken beweren, dat drie mu[...]ansche pelgrims, die door de bres in de stad wilden gaan, door de Venetianen vermoord werden. Dit klinkt echter zeer onwaarschijnlijk en liever nemen wij aan, dat de Turken een voorwendsel zochten om het geteekende verdrag te verbreken, zooals het venetiaansch verhaal van deze gebeurtenis luidt.
Wat er ook van zij, de capitulatie werd geschonden, de generale staf vermoord en het overige van het garnizoen schandelijk verminkt. Zoodra de vrouwen, die reeds op de turksche vloot waren, vernamen, dat zij in plaats van naar Candia naar Constantinopel zouden gebracht worden, om daar als slavinnen verkocht te worden, staken zij de vloot in brand, die op de reede dan ook geheel door het vuur verteerd werd.
Generaal Bragadino werd op eene onmenschelijke wijze gemarteld; men sneed hem neus, ooren en oogleden af, bond hem op een ezel en liet hem aldus drie dagen door het gemeen bespotten; den vierden dag werd hij levend gevild. Onder die verschrikkelijke foltering wankelde zijn moed geen oogenblik en toen hij den geest gaf, bad hij nog voor zijne beulen.
De huid van Bragadino werd met stroo opgevuld en aan den mast eener galei opgehangen, waar dit afschuwelijk zegeteeken twee jaren bleef hangen; vervolgens werd het door zijne familie gekocht, die het plechtig begroef in de kerk van St.-Giovanni e Paulo te Venetië.
Van af dat oogenblik is Cyprus onder turksche heerschappij gebleven en den invloed daarvan kan men overal waarnemen. De dorpen zijn er dun gezaaid, terwijl de bewoners te lui en te vadsig zijn om het braak liggende land, dat slechts op de ploeg wacht om den rijksten oogst voort te brengen, te bewerken.
De bodem van dit rijk gezegende land brengt bij de minste bewerking een overvloed van vruchten voort en bovendien een groote hoeveelheid wilde kruiden, waarvan het blad, de steel en de vrucht zeer voedende eigenschappen bezitten. Kinderen en volwassenen ziet men dagelijks allerlei planten uit de hand eten.
Onder de Venetianen werden nijverheid, landen bergbouw, zoutproductie en handel tot de grootste hoogte opgevoerd, doch niet zoodra waren de kerken in moskeeën herschapen of alles ging achteruit.
Grieken, Perzen, Egyptenaren, Romeinen, Byzantijnen, allen trokken voordeel uit den weêrgaloozen rijkdom aan allerlei houtsoorten, zoo als pijnboomen, eiken, platanen en noten; de bosschen strekten zich tot aan zee uit, en ook uit het binnenland kon het hout gemakkelijk naar de kust vervoerd worden. Zeer goed werd het eiland bestuurd door de Byzantijnen en Venetiërs, wier wijze van behandeling der bosschen nog heden bestudeerd wordt; de domste zorgeloosheid heerschte natuurlijk onder het bestuur der Turksche pacha's. Terecht merkt een reiziger op, dat, als men den boschgrond onaangeroerd laat, loofen naaldboomen van zelf weder te voorschijn komen, want, zegt hij, de groeikracht, die in den cyperschen grond zit, is haast ongeloofelijk. Zelfs op hooge rotsen, hoe droog zij ook schijnen, spruit veelbelovend jong naaldhout uit. Het valt echter te bejammeren, dat het vee overal vrij rondloopt en alles wat pas ontloken is, afweidt. Met buitengewoon succes teelt men er den olijfboom. Toen de Venetiërs Cyprus bezaten, betaalden zij, volgens de overleveringen, om de opbrengst te verhoogen, voor elken nieuw geplanten olijfboon vijf en een halve gulden.
Dat een land, waar in de oudheid reeds beschaafde volken elkaar opvolgden, een rijke bron voor kunstschatten en gedenkteekenen zou zijn, was alleszins te verwachten; maar men moet niet vergeten, hoe elke opvolger van de werken zijns voorgangers partij trok, de Turk in de eerste plaats. De prachtigste opschriften in marmer, door de Venetiërs vervaardigd, vindt men nu ingemetseld in de stallen der Turken, terwijl nog heden in turksche huisgezinnen zilveren vaatwerk wordt aangetroffen, dat den leeuw der venetiaansche republiek draagt.
De Ilias en de Odyssea zijn de eerste bronnen,