De tabak.
Het was in 1492. Christophorus Columbus landde met zijne nietige vloot voor het eiland Hispaniola, een der Antillen, en zond terstond eenigen zijner manschappen aan wal om het land te gaan verkennen.
Toen de boden van den grooten Gennees aan boord terugkeerden, konden zij niet genoeg vertellen van de wonderen, welke zij op het eiland gezien hadden. De rijkdom van den plantengroei, de schoonheid van het land, de vreemde bewoners, hunne edele houding, de koperkleur hunner huid, de zachtheid hunner taal, dit alles had hen verbaasd. Doch van alles wat zij gezien hadden, was niets hun zoo vreemd voorgekomen als 'tgeen, waarvan Columbus in het verslag zijner eerste reis aldus spreekt:
‘De manschappen die ik aan land zond, ontmoetten onderweg vele mannen en vrouwen, die kleine rolletjes in den mond hadden, gemaakt van een wonderkruid, dat zij aanstaken en welks rook zij opsnoven.’
Las Casas, die destijds negentien jaar oud was en later de zoo beroemde missionaris werd, maakte deel uit van de expeditie en beschreef die vreemde gewoonte als volgt:
‘Het kruid, dat de Indianen rooken, wordt in een droog maïsblad gerold, aan den eenen kant aangestoken, terwijl aan den anderen kant met het ophalen van den adem de rook in den mond wordt getrokken en alsdan weêr uitgeblazen, waardoor zij in eene soort van dronkenschap vervallen.....
‘.....Ik begrijp waarlijk niet welk genoegen of welk nut deze rollekens hebben, welke zij tabacos noemen.’
Aldus werd de tabak door de Europeanen ontdekt, eene plant, die sedert vierhonderd jaren zooveel gerucht heeft gemaakt in de wereld, die eerst als een geneesmiddel beschouwd voor alle destijds bestaande kwalen, daarna vervolgd werd met eene woede, als of zij alle ongemakken en ongelukken der zeven plagen van Egypte in zich vereenigde, en ten slotte toch overal, waar zij verscheen, het burgerrecht verkreeg.
De geschiedenis der tabak is dan ook niet onbelangrijk, en wij gelooven onzen lezers genoegen te doen hun er het een en ander van mede te deelen.
Wij beginnen met eene oude spaansche kroniek open te slaan, welke geschreven werd door don Gonzalo Hernandez de Oviedo y Valdez, die, kort na de verovering van San-Domingo, gouverneur was van deze sterkte. Uit deze kroniek kunnen wij leeren hoe de Indianen van Cuba de tabak gebruikten.
‘Onder de vele ondeugden, waarmee de inboorlingen behebt zijn,’ heet het daar, ‘behoort het veelvuldig opsnuiven van rook, door middel van een kruid, dat zij petum of tabaco noemen; die rooksnuivingen doen hun hunne zinnen verliezen. Ziehier hoe zij te werk gaan:
‘De caziks, zoo als de aanzienlijkste inboorlingen genoemd worden, bedienen zich van een klein buisje, dat vier of vijf duimen lang is en de dikte heeft van een pink. Dit buisje loopt uit in twee andere buisjes welker uiteinden zij in hunne neusgaten steken. Zij steken nu een grooten bos tabaco aan en snuiven met het buisje den dikken rook op, welke door die verbranding ontstaat. Zij blijven zoo lang den rook opsnuiven, tot zij bedwelmd neêrvallen en dan in een looden slaap verkeeren. Zoodra de cazik dien toestand bereikt heeft, snellen zijne vrouwen toe, nemen haar opperhoofd op en leggen hem op zijne legerstede, waar zij hem alleen laten tot hij ontwaakt.’
Men mag gerust aannemen, dat niet alle Europeanen dezelfde minachting aan den dag legden voor de slechte gewoonten der indische caziks, want weldra waren de kolonisten even driftige liefhebbers van de tabaco als de eilanders zelven.
Eenige geleerden hebben Amerika de ‘eer’ betwist het vaderland te zijn van deze liefhebberij. Sommigen beweren, dat de tabaksplant herkomstig was van het eiland Tabago of uit de provincie Tabasco, in Centraal-Amerika, terwijl nog anderen het eiland Haïti het moederland der tabak noemen. Het is toch zeker, dat in Yucatan en Mexico het rooken van tabak, vóór de komst der Europeanen aldaar, bekend was.
Ook bij de Indianen van Noord-Amerika was dit gebruik zeer oud, zooals de talrijke gevonden pijpen bewijzen. Nog heden ten dage zijn deze driftige rookers er trotsch op het bezit van schoone pijpen. De tabak was bij hen aanzien als een heilig kruid en het rooken was eene godsdienstige plechtigheid, een offer aan de zon en den Grooten Geest gebracht.
Nog anderen hebben beweerd, dat de tabak reeds in het Oosten bekend was, voordat de ontdekking van Amerika haar bestaan aan de Europeanen leerde. Allen echter, die de oostersche boeken bestudeerd hebben, weten, dat noch in deze, noch in de reisverhalen van Azië, sprake is van de tabak, vóór zij in Amerika werd gevonden. Er zijn geleerden die zeggen, dat de Chineezen reeds sedert vele eeuwen rookten, doch zij voegen er bij, dat hun rookmiddel niet de tabak, maar eene andere plant was. De meest authentieke documenten bevestigen dan ook, dat de zonen van het Hemelsche Rijk de tabak eerst leerden kennen van de Portugeezen, eene eeuw nadat Amerika was ontdekt, namelijk in 1599.
Daar deze tabak portugeesche tabak was, dat wil zeggen op Portugeeschen bodem gegroeid, willen wij eens nagaan hoe de tabak Europa is binnen gedrongen.
In 1518 bracht Cortez, de geduchte veroveraar van Mexico, de eerste zaden meê en gaf deze aan een zijner vrienden, die in de omstreken van Toledo woonde en ze aldaar plantte. In Portugal schijnt zij insgelijks omstreeks dien tijd te zijn gekomen, want toen in 1599 Jehan Nicot er als gezant kwam, gebruikte hij er de tabak.
Jehan Nicot was naar Portugal gezonden om te onderhandelen over het huwelijk van Zijne Majesteit, die destijds vijf jaren oud was, met