Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Julius Cesar.
III.

(Vervolg.)

Nauwelijks was Cesar aan het gevaar ontsnapt, voortspruitende uit de tegen hem ingebrachte beschuldiging als was hij medeplichtig aan Catalina's samenzwering, of hij verviel in een ander gevaar. Spoedig hierna toch haalde hij zich den toorn op den hals van den senaat door de partij te kiezen van den volkstribuun Metellus, waarom hij door de optimaten van zijne waardigheid van pretor vervallen werd verklaard. Niettemin zijn ambt blijvende uitoefenen en zitting blijvende nemen in den Senaat, werd hem de ernstige wenk gegeven zich te hoeden voor den dolk, die de Gracchen had weten te vinden, waarop hij zich in zijne woning opsloot uit vrees voor sluipmoord. Maar het volk geraakte op de been en de senaat was verplicht hem in zijne waardigheid te herstellen en hem door eenigen uit hun midden verontschuldigingen te laten aanbieden.

Cesar zou thans als pretor naar Spanje gaan, maar zijne schuldeischers hielden hem te Rome gevangen. De gunst des volks had hij duur moeten betalen; zijn geheele vermogen was verloren gegaan in de volksspelen, die hij voor een gedeelte zelf bekostigde, terwijl het herstel van den Appischen weg, waarmede hij zich als aedilis had beziggehouden, hem eveneens enorme schatten gekost had. Gelukkig behoorde de rijkste man van Rome, Crassus, onder zijne vrienden; deze stelde zich borg voor Cesar, zoodat de greep der schuldeischers losliet en hij thans veilig het pretorschap over de hem toegewezen provincie kon aanvaarden.

In Spanje maakte hij zich op een bijzondere wijze verdienstelijk; behalve dat hij gelukkig oorlog voerde tegen de Lusitaniërs en tot aan den Oceaan doordrong, herstelde hij ook binnenslands de rust der steden, voerde nieuwe wetten in, hief de oude, die in verval waren gekomen, weder op en bevorderde handel en verkeer door alle hem ten dienste staande middelen, zoodat Spanje onder zijn bestuur tot eene van de bloeiendste provinciën werd van den romeinschen Staat. Het was ook in Spanje tijdens zijn pretorschap, dat hem dit merkwaardig woord ontsnapte, hetwelk zijn houding en gedrag in de toekomst zou kenschetsen. Met zijn gevolg een der kleine steden doortrekkende, werd de vraag gesteld of hier ook zoovele partijschappen zouden zijn als te Rome, waarop Cesar antwoordde: ‘ik wilde in dit dorp liever de eerste, dan te Rome de tweede zijn’

Lang rust had hij echter niet in deze provincie; hij verlangde weêr naar Rome terug, waar hij wenschte zich candidaat te stellen voor het consulaat. Wegens zijne verrichtingen in Spanje had hij recht op den triomftocht, maar daar de wet voorschreef, dat een triumphator niet voor zijn plechtigen intocht in de stad mocht vertoeven en zijn mededingen naar het consulaat zijne tegenwoordigheid te Rome noodzakelijk maakte, gaf hij zijn triomftocht er aan, ten einde tijd en gelegenheid te hebben om voor zijne verkiezing te werken. Zijne afwezigheid had de genegenheid van het volk niet het minste bekoeld, maar ook de wrok, dien de senaat en de optimaten tegen hem voedden, was eer toedan afgenomen. Zijne mededingers naar het consulaat waren Lucius Luccenius en Marcus Bibulus. Hij sloot zich echter bij Luccenius aan, wiens rijkdom tegen zijne mindere populariteit wel opwoog. Nauwelijks had de Senaat dit vernomen, of hij verklaarde zich eenstemmig voor Marcus Bibulus, vast besloten dezen door alle middelen, zelfs met geld van den Staat te ondersteunen. Cesar, die geloofde in Luccenius een geschikt werktuig te zullen vinden voor zijne plannen, stelde eveneens alle pogingen in het werk om den uitslag der stemming te verzekeren en begon daarom naar bondgenootschappen om te zien.

Pompejus was weêrgekeerd uit het Oosten, waar hij de romeinsche standaarden van overwinning tot overwinning gedragen en zich zelven met roem overladen had. De krijgstalenten, die de overwinnaar van Mithridates in zijne verschillende veldtochten had ten toon gespreid, deden hem niet slechts begroeten als den eersten veldheer van zijn tijd, maar schonken hem ook een grooten invloed op het bestuur en bezorgden hem eene groote partij in het land. Tot nu toe had Pompejus slechts als veldheer geschitterd, om de eenvoudige reden dat hij slechts voor soldaat was in de wieg gelegd; maar deze zelfkennis moest hij echter nog altijd opdoen. De gelegenheid had hem steeds ontbroken zijne krachten aan de binnenlandsche staatkunde te beproeven, daar het vaderland voortdurend zijn zwaard noodig had gehad.

Tijdens de paniek, door Catalina's samenzwering verwekt, had men een oogenblik in beraad gestaan, Pompejus met zijn leger naar Italië te laten overkomen ter uitdelging van 's lands pest, toen de nederlaag van Manlius den staat eensklaps van zorg en gevaar kwam bevrijden. Pompejus had zich tot nog toe bij geen enkele partij aangesloten, alleen het vaderland diende hij, tot tijd en wijlen hij genoeg aanzien en macht verworven had om een tegenpartij te vormen. Rome's veldheeren van dien tijd leden evenmin als Rome's burgers veel last van voorvaderlijke deugden en allen waren van meening, dat het welzijn van het vaderland volstrekt niet hooger moest aangeslagen worden dan eigen welzijn. Eene persoonlijke beleediging of krenking was dan ook dikwijls genoeg, om veldheer of magistraat van partij te doen verwisselen, en het uitzicht op grooter eer, grooter rijkdommen deed de eerzuchtigen van dien tijd met een gerust geweten over alle eeden en beloften heenstappen. Nog voor dat Pompejus te Rome terug kwam, was hij door den senaat op eene ernstige wijze gegriefd geworden. De optimaten weigerden namelijk zijne in het Oosten genomen beslissingen en maatregelen goed te keuren, en evenmin wilden zij zijn leger als belooning voor zijne opoffering en doorgestane gevaren eene tegemoetkoming geven in landerijen, zooals de gewoonte was na zware veldtochten. Er waren er dan ook niet weinigen in Rome, die meenden dat Pompejus wraakplannen hierover smeedde, en hij, Sylla's voorbeeld volgend, met zijn leger naar Rome zou oprukken om met geweld af te dwingen, wat hij langs den weg der billijkheid niet had kunnen verkrijgen.

Niets van dat alles echter gebeurde. Toen Pompejus in Brundisium geland was, ontbond hij zijn leger en keerde na de eer van het triumviraat weêr als ambteloos burger naar Rome terug, al was het ook met spijt en bitterheid in de ziel en met het vaste plan, om, verzadigd van oorlogslauweren, een staatkundigen rol in Rome te spelen. Cesar stelde onmiddellijk alle pogingen in het werk om zijn bondgenootschap te verwerven, vooral met het oog op de aanstaande verkiezing voor het consulaat, waarbij hij, zoo als men weet, een der mededingers was Hij bracht ook eene verzoening tot stand tusschen Pompejus en Crassus, die tot nu toe bittere vijanden waren geweest, en legde alzoo den grondslag tot dat eerste beroemde driemanschap, waarnaar een tijdvak

[pagina 312]
[p. 312]

der romeinsche geschiedenis zou genoemd worden.

Pompejus de veldheer zonder gelijke, Cesar de populairste man van Rome, Crassus een Cresus in rijkdommen, deze drie sloten thans een innig verbond, dat zonder hun wil geen waardigheid te Rome zou verschonken worden, geen legioen ten oorlog zou optrekken. Toen Cesar op den morgen der verkiezingen naar het veld der comitiën ging, had hij Pompejus aan zijne zijde en Cesar werd met Bibulus tot consul van het jaar verkozen. Nauwelijks bevond hij zich in het bezit dezer waardigheid, of hij trad onmiddellijk op, niet als consul, maar als volkstribuun. Zijn eerste werk was, in afspraak met Pompejus en Crassus, het indienen van de agrarische wet. De wet werd aangenomen ten spijt van den tegenstand van den senaat, en Pompejus' soldaten ontvingen hun krijgsmansloon, zoo als reeds sedert eenige geslachten de gewoonte was. Van nu af geraakte de romeinsche staat geheel en al in de macht der driemannen; Cesars ambtgenoot Bibulus bezat geen schaduw van gezag; hem werd zelfs de macht niet gegeven om een tweeden rol te spelen, en ziende hoe zijne machteloosheid ieders spot opwekte, sloot hij zich in zijne woning op, zijne waardigheid slechts in naam bekleedende. Daar de Romeinen gewoon waren, hunne jaren te rekenen naar de consuls, teekenden spotters hunne stukken met: ‘onder de consuls Julius en Cesar,’ van een naam er dus twee makend, als willende aanduiden, dat Bibulus als consul niet in aanmerking kwam, niet bestaan had. Om het bondgenootschap tusschen hem en Pompejus nog hechter en inniger te maken, gaf hij den laatste zijne dochter Julia tot vrouw. Hij zelf hertrouwde met Calpurnia, dochter van Piso, wien hij bestemde tot opvolger in zijn consulaat.

Hoezeer de eerzucht bij hem alle andere gevoelens overheerschte en hoezeer hij ter wille van zijn doel zelfs zijn haat en wraakzucht het stilzwijgen oplegde, blijkt uit het feit van Clodius' benoeming tot krijgstribuun, dat door zijne bemiddeling tot stand kwam.



illustratie
DE PARIJZER TENTOONSTELLING. - DE ENGELSCHE AFDEELING IN DE STRAAT DER VOLKEN.


Clodius had hem voorheen in zijn huiselijk leven eene openbare beleediging aangedaan, die tevens gepaard was gegaan met een schandelijk vergrijp tegen de godsdienst. Dit alles vergat hij echter om zich in de benoeming van Clodius op Cicero, Clodius' openbaren vijand, te wreken. Om vóór den tijd dat het consulaat ten einde liep geborgen te zijn, begon hij thans pogingen in het werk te stellen ter verkrijging van een wingewest. Hij had zijne begeerte gevestigd op Gallië, waar, naar hij meende, voor hem een onmetelijk veld van oorlogsroem lag en tevens een vruchtbare bron van rijkdommen, de twee bondgenooten die zijne eerzucht noodig had om alles te durven wagen. Te gemakkelijker was het hem dit wingewest te verkrijgen, daar niet slechts zijne vijanden, maar ook zij, die zich voor zijne vrienden en medestanders uitgaven, waaronder voornamelijk Pompejus, hem uit Rome wenschten te verwijderen. De eerzucht is baatzuchtig en Pompejus kon Cesar evenmin naast zich dulden als Cesar Pompejus. Men geloofde niet veel aan de daden, die hij in het nog wilde Gallië zou verrichten en men was dus spoedig bereid hem het Cisalpijnsche Gallië met Illyricum op te dragen, waarbij de senaat nog Cimato voegde, uit vrees dat het volk hem dit anders zoude geven. Hij bleef echter nog zoo lang in Rome, tot de raad uitspraak had gedaan in het proces, door Clodius tegen Cicero gevoerd, en hij beschouwde het als eene overwinning, toen de ballingschap over den grooten redenaar werd uitgesproken.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken