De Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijVreemde eenden in de bijt.Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 296]
| |
Men had altijd gehoopt, dat de notaris eens den burgemeester, die hoogbejaard was, zou vervangen, doch die kans was voorgoed verkeken, nu hij het dorp zulk een schande had aangedaan. Op de jaarlijksche verpachtingen behoefde hij ook niet meer te rekenen, daar waren in de buurt wel andere notarissen te krijgen. Men wilde hem dwarsboomen zooveel men kon; niemand zou zich ook met dat vreemde volk inlaten, en de vrouw van den dokter zeide zelfs, dat zij niet meer op het dameskransje kwam, zoolang de vrouw van den notaris daar nog een voet zette. Middelerwijl men reeds op zoodanige wijze bij verstek de vreemde eenden plukte, alvorens zij nog in de bijt aangeland waren, werden de verhuiswagens gelost. Hoe groot ook de verontwaardiging mocht zijn, zij moest onderdoen voor de nieuwsgierigheid, zoo dat dan ook de gansche buurt het oog gevestigd hield op alles, wat in het grijze huis gedragen werd; men schatte en beoordeelde het vermogen en het karakter van den nieuwen bewoner naar elk meubelstuk. Toen allereerst oude en onbeduidende voorwerpen uit den verhuiswagen kwamen, hoorde men zeggen: ‘'t is een schrale boêl,’ en toen later het eene kostbare meubel na het andere in het grijze huis verdween, heette het dat menschen, die geen geweten hebben, zich gemakkelijk in weelde kunnen baden, dat er bloedgeld aan al dat schoons kleefde en men niet met den zielverkooper zou willen ruilen, hoe rijk hij ook mocht zijn. De menschen stonden nog op de straat, toen tegen het vallen van den avond een barouchet, met twee paarden bespannen, kwam aanrollen en voor het grijze huis stilhield. Nadat het portier geopend was, steeg eerst een bejaard heer uit, die een oogslag op de woning wierp en toen beleefd den hoed afnam voor zijne buren, die in hunne voortuintjes stonden. Op hem volgde nog een heer, maar veel jonger, zoowat tusschen de 25 en 30 jaren; hij bood de hand aan een lief meisje in rouwkleêren, dat zeer bleek zag en in wier oogen tranen stonden. Eindelijk volgde nog een bejaarde dienstmeid, met een hoofdtooisel, zooals men nooit te Vinkheuvel had gezien en dat onmiddellijk den lachlust der dienstboden in de buurt gaande maakte. DE KAPEL VAN DE GEVANGENIS TE SING-SING BIJ NEW-YORK.
‘Wie zal voor mijn harp zorgen, Francesco?’ vroeg het meisje, toen zij de hand van den jongen man had losgelaten. ‘Dat zal ik wel doen, Melanie,’ antwoordde hij. Zij dankte hem met een vriendelijk glimlachje en volgde toen haar vader. De jonge man, dien wij Francesco hebben hooren noemen, bracht nu, niet zonder veel moeite, een kostbare harp uit het rijtuig te voorschijn, die de verbazing der Vinkheuvelaars in hooge mate opwekte. Hij kwam daarna andermaal terug om een paar bloempotten te halen, die nog in de barouchet stonden, en toen werd de deur van het grijze huis dicht gedaan. Vele menschen laten zich op zeer zonderlinge wijze geheel door hunne onbevredigde nieuwsgierigheid beheerschen. Zoo zal men sommigen langen tijd doelloos zien staren op een plek, waar den vorigen dag een ongeluk heeft plaats gehad, doch waarvan nu zelfs het geringste spoor niet meer te vinden is. Wanneer iemand door de policie naar de gevangenis gevoerd is, ziet men nog lang het volk op de gesloten poort staren, waarachter het voorwerp der nieuwsgierigheid voor goed verdween. Zoo stonden ook de Vinkheuvelaars voor het grijze huis te gapen; 't was of zij kans zagen om met hunne nieuwsgierigheid door de muren en luiken te boren, ten einde te zien wat daar binnen omging. Nu men de nieuwe bewoners gezien had, werden allerlei gevolgtrekkingen gemaakt. Men wist nog wel niet juist waar zij vandaan kwamen, doch de muts der meid bracht op een spoor, dat naar het Noorden des lands liep. De een was van oordeel dat de vreemdelingen Noord-Hollanders waren, de ander dacht het een uitgemaakte zaak dat zij uit Friesland kwamen. De oude heer had op sommigen een goeden indruk gemaakt, waarschijnlijk om zijn beleefden groet, doch de meesten waren van oordeel, dat zijn voorkomen door een soort van verlegenheid gekenmerkt werd, die reden gaf tot het vermoeden, dat hij zich niet op zijn gemak gevoelde. De sporen van tranen bij het jonge meisje waren ook niet onopgemerkt gebleven. Waarom had zij geweend? Als men voor zijn pleizier ergens, en vooral te Vinkheuvel, ging wonen, bestond er geen oorzaak om treurig te zijn en daarom kwam men tot de gevolgtrekking, dat zij tegen haar zin - wie weet om welke reden - naar het stille en afgelegen dorp gebracht was. De harp speelde intusschen een hoofdrol bij die veronderstellingen en gevolgtrekkingen. De meeste bewoners kenden dit speeltuig zelfs niet bij naam, en toen zij van iemand vernamen, dat hij er wel eens in koffiehuizen en wafelkramen op had hooren spelen door kermis-zangeressen, die met een bakje rondgingen, zag men op aller gelaat kenteekenen van groote minachting. Het spreekwoord: ‘Onbekend maakt onbemind,’ speelde tot laat in den avond een grooten rol in de meeste huiskamers.
(Wordt vervolgd.) |
|