De eeredienst der Mongolen.
In een onzer vorige nummers gaven wij een overzicht van de gesteldheid des lands, dat nu zoo sterk de aandacht en belangstelling wekt, wij wezen op de vruchten aldaar door de missionarissen reeds geplukt, en beloofden nogmaals op dat onderwerp terug te komen.
We deden deze belofte, ten einde onze lezers geen verkeerd denkbeeld te doen krijgen van de moeilijkheden, welke de missionarissen te overwinnen hebben, om de Mongolen een begrip van het kristendom te geven, daar deze moeielijkheden zoo onoverkomelijk toeschijnen, dat men genegen is aan wonderen te gelooven bij het lezen van den uitslag hunner pogingen.
Wij zullen daarom eene schets geven van den godsdienst der Mongolen, welke een zonderling mengelmoes is van verschillende heidensche sekten en eigenlijk niet bepaald beschreven kan worden, daar alle stammen in sommige geloofspunten met elkander verschillen. Men heeft echter conventioneele punten, die door allen min of meer geloofd worden, en met deze zullen wij ons bezig houden.
Hunne godheid is dezelfde, die door de Chineezen Boeddha genoemd wordt en bij hen den naam draagt van Sjigemoeni of Fo. Fo is de beheerscher der hemelen en heeft talrijke godheden en halfgoden naast zich, die met hem het bestuur der hemelen deelen.
De vier voornaamsten onder die godheden van den tweeden rang, zijn de boerchanen of geheiligde personen, die voor de tijdelijke gelukzaligheid der stervelingen zorgen. Zij wonen aan de vier randen van den berg Sioemmar, het middelpunt van den aardgordel, de voornaamste woning der beschermende geesten. De oppervlakte van den zoo even genoemden berg, tegelijk met de hem omgevende zeven gouden bergruggen, strekt zich 20.000 uren - dus bijna driemaal zoo ver als de geheele omtrek der aarde - in alle vier de werelddeelen uit. De godheden worden voorgesteld in de gedaante van krijgslieden in volle wapenrusting en hebben een rood, blank, blauw en geel gelaat, eene voorstelling der menschenrassen naar mongoolsche opvatting, waarvoor elk hunner te zorgen heeft.
Even als de Chineezen, die hun keizer als eene godheid vereeren, hebben ook de Mongolen levende godheden op aarde, en deze zijn niemand anders dan hunne priesters. Eigenlijk zou men kunnen zeggen, dat hunne priesters de eenige godheden der Mongolen zijn, daar deze op het volk een onbegrensden invloed uitoefenen en hunne woorden als godspraken bij hen gelden.
De priesters heeten bij hen lama's en niet oneigenaardig heet hun godsdienst lamaïsme, dat is, vereering der lama's. Aan het hoofd der priesters staan de dalaï-lama's met de koetoechta's, die beschouwd worden als een deel uit te maken van de godheid. Hun aantal is tien, verdeeld over al de stammen, waar zij in zoogenaamde kloosters wonen, ontoegankelijk voor allen, die de priesterlijke waardigheid niet bezitten.
De Mongolen gelooven aan de zielsverhuizing in den aantrekkelijksten vorm, namelijk, dat de zielen der overledenen overgaan in kinderen, en alleen in deze omstandigheid is de macht van een koetoechta beperkt. Hij kan namelijk niet bepalen in welk lichaam hij op nieuw zal verschijnen.
Wanneer nu een koetoechta sterft, bepaalt de dalaï-lama, en soms ook de chineesche keizer, wie zijn opvolger zal zijn, of met andere woorden in welk kind de ziel van den koetoechta zal binnenvaren of binnengevaren is. De verheffing tot koetoechta is dus niet meer dan eene eenvoudige keuze, doch de gewone lama's verzuimen niet het volk een bovennatuurlijk denkbeeld te doen krijgen van deze keuze.
Zoodra de stervende koetoechta den laatsten adem uitgeblazen heeft, houden de lama's zich ieverig bezig om de plaats te ontdekken, waar de wondervolle priester weder op aarde is terug gekeerd.
Nadat zij, als ware dit onverwacht geschied, den reeds lang bepaalden opvolger ondekt hebben, worden eenige oude lama's naar hem gezonden, om door een proef te doen blijken of hij wezenlijk de aangewezen persoon is. De comedie die daar gespeeld wordt is reeds lang te voren van buiten geleerd. Zij doen eenige voorwerpen, die aan den overledene hebben toebehoord, met eenige andere bij elkander en leggen ze dan den gekozene voor, die de eersten grijpt en de laatsten verwerpt. Hierop doen zij hem eenige vragen betreffende twisten of andere merkwaardige voorvallen, die gedurende het leven van den vorigen koetoechta hebben plaats gehad, en hij beantwoordt die allen naar behooren.
Eindelijk erkennen de gezanten hem met teekenen van de levendigste verrukking voor den eenigen waren koetoechta en brengen hem met groote statie naar de gewijde residentie. De gekozene is meestal een knaap uit eene aanzienlijke familie en wordt onder toezicht der lama's overeenkomstig zijn toekomstig ambt opgevoed, om dan plechtig den vorigen lama op te volgen.
Het lot van zulk een koetoechta is allesbehalve benijdenswaardig, daar hij geen voet kan verzetten zonder toestemming der lama's. De leeken mogen hem slechts van verre zien, en dit voorrecht wordt nog aan zeer weinigen geschonken.
Wij zeiden in ons vorig artikel, dat vooral de kristelijke liefde de groote hefboom is, waarmeê de Mongolen tot het ware licht moeten gebracht worden, en als men daarbij het aantal Mongolen vergelijkt, dat zich nu reeds heeft laten doopen, dan zal men eenigszins de opofferende liefde begrijpen van de moedige geloofshelden, die thans in Mongolië werkzaam en aan de grootste ellende ten prooi zijn.