fransche volk gelijk te scheren. De drang van het gemeen werd iederen dag sterker, het had sinds lang een nieuwen en geduchten leider gekregen in Santerre, een reusachtig gebouwd man, met longen als klokken, bierbrouwer van beroep en bewoner van de voorstad St.-Antoine. Deze met hop gevoede Spartacus had zich tot den cesar van zijne buurt opgeworpen, en wist het geheele sansculottism der[...]arijzer achterbuurten aan zijne doorvoede persoonlijkheid te binden.
Lafayette kreeg spoedig een geduchten medestander in hem, en reeds nu was zijn invloed op de nationaal-gardisten van St.-Antoine en de andere voorsteden veel grooter dan die van den held der twee werelden. Santerre wilde echter niet alleen de Goliath zijn van de smalle gemeente, hij streefde ook naar iets hoogers, hij wilde eene politieke rol spelen of liever door de politiek zich tot hooger macht en invloed opheffen. Daartoe sloot hij zich aan bij demagogen als Danton, Camilles Desmoulins, Robespierre, Marat en verkeerde op vertrouwelijken voet met mannen als Couthon, Merlin de Thionville, die hem voor het vervolg als de uitvoerende macht beschouwden van hunne plannen en den leider der door hen beraamde oproeren. Groote geestesgaven schijnt de brouwer niet gehad te hebben, maar daarom was hij juist een te geschikter en gewilliger werktuig, in 't geheel niet gezind om tegen de hand, die hem in beweging bracht, te rebelleeren. De eiken burgerkroon, die de slapen van Lafayette versierde, lachte hem in het verschiet tegen en wezenlijk was hij bestemd zijn opvolger, commandant van de Nationale Garde, te worden.
VLEESCHETENDE PLANTEN.
De nederlaag, die het leger aan de grenzen geleden had, vestigde aller aandacht natuurlijk het eerste op 's lands verdediging. Maar dat was juist een onderwerp, waaraan de verschillende partijen hunne krachten konden beproeven. Men was het in 't geheel niet eens op welke wijze het land moest verdedigd worden. De Girondijnen kwamen onmiddellijk met een voorstel voor den dag,
waartegen zich de feuillanten en constitutioneelen met hand en tand verzetten: de oprichting van een legerkamp bij Parijs van 20,000 man. De rechterzijde begreep spoedig waar het om te doen was; deze 20,000 nationaal-gardisten zouden niet zoozeer de bestemming hebben den buitenlandschen vijand te bestrijden als wel om tot lijfwacht te verstrekken aan de Girondijnen en aan het sansculottism. Het zoude een Damocles-zwaard zijn boven de hoofden der goedgezinden, eene voortdurende bedreiging der Nationale Vergadering, een keurkorps ten behoeve van het souvereine canaille, en met vrijheid en koningschap zou het gelijkelijk gedaan zijn. Toch wist het girondijnsch ministerie het voorstel te doen aannemen, tot groot genoegen van de parijzer sectiën, die nog geheel andere plannen hadden en in voortvarendheid en in stoute voornemens de Girondijnen reeds verre achter zich lieten. De republikeinsche geest toch had zich reeds voorgoed te Parijs gevestigd en zou spoedig in al zijne gewelddadigheid aan het licht treden. Stormvogels fladderden reeds om het krakende en schuddende vaartuig van het koningschap en de haaien schoten reeds uit de afgronden op, getrokken door den reuk der slachtoffers.
Het is niet waarschijnlijk, dat de aan de grenzen geleden nederlaag veel hartzeer in de Tuilerieën verwekt heeft; veel eer mogen wij aannemen, al bestaan er ook geen bewijzen voor, dat het bericht hiervan daar meer welkom is geweest dan men wel wilde weten, en dat men er zich binnen niet weinig meê heeft geluk gewenscht. Het valt moeilijk aan eene oorlogzuchtige stemming bij Lodewijk te gelooven en de gevolgen, die te Parijs uit deze nederlaag voortvloeiden, moesten spoedig de verbonden legers als helpers in den nood doen beschouwen. In plaats toch, dat de nederlaag eene overeenstemming der partijen, een tijdelijken stilstand in de binnenlandsche beroeringen te weeg bracht, zweepte zij daarentegen de driften hoe langer hoe meer op. Men scheen vergeten te zijn, dat er vijandelijke legers aan de grenzen stonden, dat het eigen leger onmachtig was om eenigen ernstigen tegenstand te b[...]eden; men dacht aan het onbeteugeld volgen van zijn eigen politieken haat.
Het girondijnsch ministerie begon voorstellen en eischen te doen, waartegen Lodewijk verplicht was zijn veto te doen gelden. Ten eerste verlangde het dat alle priesters, die weigerden den eed op de constitutie te doen, zouden verbannen worden, dat de koning zelf een constitutioneelen hofpriester zou nemen, dat de goederen dor geëmigreerden tot staatseigendom zouden worden verklaard en nog meer van dergelijke eischen, die de koning ronduit weigerde te bekrachtigen. Ja, Lodewijk begon eene houding aan te nemen, die waardig en koninklijk mocht heeten, wanneer zij niet te laat was gekomen. Hij begon in te zien, dat er geen einde zou komen aan de eischen, die hij bovendien als vorst, zelfs als constitutioneel vorst niet mocht toestaan, en dat hij niet verantwoordelijk mocht zijn aan daden van geweld en onrecht, die de ontbinding des rijks moesten ten gevolge hebben.
Deze tegenstand deed de verbittering in de Nationale Vergadering zoowel als te Parijs nog meer toenemen, en het woord afzetting werd reeds luide genoeg uitgesproken om de Tuilerieën te kunnen bereiken. De koning liet zich echter geen vrees aanjagen en bleef zijne weigering handhaven. Het was van toen, dat de beruchte brief dagteekent, door Roland, of liever door zijne vrouw aan den koning geschreven, handelende over de constitutioneele plichten des vorsten, en waarin de houding en het verzet des konings in de scherpste en meest beleedigende woorden werd afgekeurd. Lodewijk toonde zich ten zeerste hierover gestoord en besloot onmiddellijk een ministerie, dat zich zoover vergat, zijn ontslag te geven. Toch was Roland de eenige schuldige, daar de brief buiten de overige ministers was uitgegeven. Tusschen Roland en zijne collega's bestond reeds lang geene overeenstemming meer. Met Dumouriez was het zelfs tot eene openbare afbreking gekomen en het was deze laatste, die den koning aanraadde een feuillanten-ministerie te nemen. Dumouriez toch had reeds genoeg van zijne portefeuille; hij had een geheel andere eerzucht dan de ootmoedige dienaar te spelen van eene Kamermeerderheid en van het parijzer gemeen; hier vielen voor hem geen lauweren te plukken, wel aan de grenzen, en aldus kreeg het girondijnsche ministerie zijn ontslag.
(Wordt vervolgd.)