[Nummer 30]
De opwekking van het dochterke van Jaïrus.
Toen Jesus, leerende en zijne leer met wonderen stavende op de aarde verkeerde, voer hij op zekeren dag naar de overzijde der zee, waar zich eene groote schare tot Hem verzamelde. Een der oversten van de synagoge kwam insgelijks tot Hem, zeggende: ‘Mijn dochterke ligt op haar uiterste: kom, leg haar uwe hand op, opdat zij gezond worde, en leve!’
En Jesus had medelijden met den bedroefden vader en ging met hem, gevolgd door eene groote schaar. Onderweg kwamen hen reeds de boden van den overste der synagoge te gemoet en zeiden: ‘Uwe dochter is gestorven: wat doet gij den Meester nog moeite?’
Jesus hoorde die treurige tijding, en zich naar den overste der synagoge wendende, sprak hij: ‘Vrees niet, geloof slechts!’ Vergezeld van Petrus, Jacobus en Joannes, den broeder van Jacobus, kwamen zij in het huis van den overste der synagoge, waar allen weenden en luid jammerden.
DE OPWEKKING VAN HET DOCHTERKE VAN JAÏRUS, NAAR GABRIËL MAX.
‘Waarom weent gij?’ sprak Hij. ‘Het dochterke is niet gestorven, maar slaapt.’
Zij bespotteden Hem echter. Doch Hij dreef allen de woning uit, nam met zich den vader en de moeder van het kind, en die met Hem waren, en ging binnen, waar het dochterke lag.
En Hij vatte de hand van het kind en zeide: ‘Tulitha cumi! Dochterke, ik zeg u, sta op!’
En terstond rees het dochterke op en wandelde.