Jerusalem in de lijdensdagen.
Gedurende de dagen, waarin op plechtige wijze de gedachtenis van 's Heeren lijden wordt gevierd, is de geheele Kristenheid in den geest te Jerusalem, de martelplaats van den Godmensch. Men volgt het Lam, dat voor onze zonden geslachtofferd werd, van Getsemané naar Golgotha, langs den smartvollen weg, gedrenkt door zijn goddelijk bloed; men overweegt met een vermorzeld gemoed de verschillende tijdperken van een lijden, als de wereld nooit gezien heeft; men smeekt vergiffenis af voor zich zelven en voor allen, die in zonden leven.
Treffend is de schildering, die Anna Catharina Emmerich g[...]t van hetgeen te Jerusalem omging, toen Kristus door zijne vijanden van den eenen rechter naar den anderen gesleurd werd, en ofschoon wij aan de beschouwingen van deze godvruchtige kloosterlinge geen grooter waarde hechten dan daaraan mag worden gegeven, meenen wij toch door de mededeeling dezer schets onze lezers te zullen stichten, daarin het voorbeeld volgende van graaf Leopold von Stolberg en den beroemden bisschop van Regensburg, Michaël Sailer, die Anna Catharina Emmerich in haar leven gekend en gewaardeerd hebben.
In het groote en volkrijke Jerusalem heerschte de stilte van den nacht, toen de gevangenneming van Jesus al zijne vijanden en vrienden deed ontwaken. Boden der hoogepriesters doorkruisen de eenzame straten, om de vijanden van Jesus ter vergadering te roepen. Overal wordt aan de deuren geklopt om de slapenden te wekken, en deze spoeden zich, in de schemering der maan of bij het licht hunner toortsen, naar Sion, vanwaar het geschreeuw van het gespuis en der soldaten, die Jesus gevangengenomen hebben, tot alle punten der stad doordrong.
Nieuwsgierigen en dienaars loopen heen en weêr, om te zien of te vernemen wat er plaats heeft en het nieuws over te brengen aan degenen, die thuis gebleven zijn. Vele burgers sluiten hunne deuren met grendels of slagboomen, daar zij een oploop vreezen. In vele straten schuilen de bewoners bijeen, om aan de voorbijgangers te vragen wat er gaande is.
Er ontspinnen zich duizenden gesprekken, waarin de haat en eene boosaardige vreugde doorstralen, zooals nog in onze dagen in dergelijke omstandigheden plaats heeft.
De een zegt:
‘Nu kunnen Lazarus en zijne zusters zien, aan wien zij zich hebben overgegeven!’
Een ander voegt er bij:
‘Nu zullen Joanna, de vrouw van Chusa, Susanna en Salome hare onvoorzichtigheid inzien, maar te laat! - Saraphia, de vrouw van Sirach, moet nu haar man wel gelijk geven, die haar zoo dikwijls hare genegenheid voor den Galileër verweet! - De aanhangers van dien woelgeest, van dien dweper, schenen medelijdend neêr te zien op andersdenkenden, doch meer dan een hunner zal nu niet weten, waar zich te verbergen! - Nu strooit niemand kleêren en palmtakken op den weg, waarover hij rijdt! - Die schijnheiligen, die altijd beter willen zijn dan anderen, zullen hun verdiend loon krijgen, want allen zijn medeplichtigen van den Galileër! - Die zaak heeft dieper wortelen geschoten dan men wel geloofde! - Ik zou wel eens willen weten hoe Nicodemus en Jozef van Arimathea zich daaruit zullen redden, want reeds lang vertrouwt men hen niet meer! Zij houden ruggespraak met Lazarus! Zij zijn slim, doch alles zal zich nu ophelderen!’
Aldus spreken velen, die enkele familiën, welke Jesus zijn toegedaan, haatten, doch vooral geeft zich de woede lucht tegen de heilige vrouwen, die Jesus openlijk hadden durven verdedigen.
In andere straten wordt gefluisterd en treurt men. Verschrikt zoekt men een vriend op, om te saam in het geheim aan hunne sma[...]t lucht te geven, want weinigen durven luide bekennen, dat zij volgelingen zijn van Jesus.
De geheele stad is echter nog niet ontwaakt.
Alleen daar, waar de boden van den hoogepriester de leden van den Raad gaan wekken, waar de Farizeërs hunne valsche getuigen gaan opsporen, en in de straten, die op den weg, welke naar Sion leidt, uitloopen, heerscht de bedrijvigheid, waarvan wij spreken.
Het is alsof op verschillende punten van Jerusalem vonken van haat en woede uitbersten, die op de straten andere vonken ontmoeten, zich er meê vereenigen en steeds aangroeiende en grooter wordende naar Sion snellen, om voor de vierschaar van Caïphas als een vuurstroom te voorschijn te komen!
De romeinsche soldaten nemen eene strikte onzijdigheid in acht. Zij zien echter wat er gebeurt, want zij houden de wacht, zooals zij altijd doen tijdens de Paaschfeesten, uithoofde van den grooten toeloop van vreemdelingen.
De Joden, die de straten doorkruisen, vermijden echter hunne wachthuizen, want de Farizeërs antwoorden niet gaarne op den aanroep hunner schildwachten. De hoogepriesters hebben ongetwijfeld Pilatus kennis gegeven van hunne plannen, doch tusschen hen bestaat een wederkeerig mistrouwen.
Pilatus slaapt niet; hij ontvangt berichten en geeft zijne bevelen. Zijne vrouw heeft zich ter ruste begeven, zij slaapt echter onrustig: zij zucht en weent alsof zij in den droom smartelijke dingen ziet. Zij slaapt, doch ziet meer dan haar man.
Onder de bedienaars des tempels en de daglooners, die den tempelheuvel bewonen, heerscht diepe smart en verslagenheid. Door een plotselingen schrik zijn zij ontwaakt en zien daar hun weldoener, hun trooster, hem, die hen genezing bracht hunner kwalen, voorbij sleuren en onmenschelijk mishandelen.
Een nieuw tooneel treft hen nog pijnlijker. Daar zien zij de bedrukte moeder van Jesus en hare vriendinnen van het eene vriendenhuis naar het andere gaan.
Waarom dwalen die heilige vrouwen op zulk een uur door de straten?
Nu zijn zij, bij het naderen eener ruwe en schaamtelooze bende, verplicht, zich te verbergen, doch zij kunnen zich niet aan hare beschimpingen onttrekken; bij het hooren der gesprekken, waarin eene wreede blijdschap doorstraalt, wordt haar hart diep gewond; zeldzaam hooren zij een woord van medelijden met Jesus.
Eindelijk bereiken zij hare schuilplaats, waar zij elkander weenende in de armen zinken, doch terstond beuren zij elkander met troostende woorden op, en vallen eindelijk, na het hoofd met den langen sluier bedekt te hebben, op de knieën neer.
Indien er aan de deur geklopt wordt, beven zij en luisteren. Men klopt zacht. Een vijand