De Belgische Illustratie. Jaargang 10
(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
menige arme moet benijden. Moeder belooft de kleine Marie, den volgenden zomer een reisje te mogen doen naar buiten, onder voorwaarde dat zij braaf zal oppassen, en bij de eerste gelegenheid de beste wordt poes in het geheim genomen en beloofd mee te mogen gaan, indien poes zoet is. Kleine Willem heeft op school een oorveeg gehad van den gehaten ondermeester, over welk geval Fanny onderhouden wordt, die zijne verontwaardiging toont door, op het sarrend ophitsen van Willem, te brommen en de tanden te laten zien, tot groote genoegdoening van den deugniet, die den oorveeg overigens verdiend had. Zoo springen onze kleinen met de dieren om, zoo spreekt het landmeisje tot haar geit, de dorpsjongen tot het bruine paard, die op het land zijns vaders de ploeg trekt. De kleinen zoeken een vertrouwde, om aan hunne hartsgeheimen lucht te geven; het kinderhart is zoo. Mochten wij, grooten, meer hart hebben voor het lief en leed der kinderwereld, we zouden er niet slechter aan toe zijn. |
|