Stanley zich in het jaar 1871, toen nauwelijks 28 jaar oud, in Spanje. De bekende Dr. Livingstone had sedert eenige jaren Afrika's binnenlanden doorkruist, doch in twee jaren had men niets meer van hem vernomen en algemeen was het gerucht verspreid, dat hij door de Masitu, een der talrijke afrikaansche Negerstammen, vermoord was; zekerheid bestond er echter niet, en Stanley ontving onverwacht de opdracht Dr. Livingstone op te sporen. Stanley deelde deze bijzonderheid voor eenige weken op eene conférence te Marseille als volgt mede:
‘Op zekeren dag, terwijl ik voor de New-York Herald in Spanje was, ontving ik het volgende telegram van den heer Bennet, directeur van dit blad, die zich toen te Parijs bevond: ‘Kom naar Parijs, dringende zaak.’ Oogenblikkelijk pakte ik mijn valies, trok de Pyreneeën over en kwam in het Grand Hôtel, waar ik den heer Bennet vond, die mij uitnoodigde naar Afrika te reizen, om den verloren gewaanden Dr. Livingstone op te sporen. Ik ontving het noodige geld en maakte geene enkele tegenwerping. Een vliegende verslaggever behoort zijn plicht te kennen. Evenals de gladiatoren der oudheid, moet hij ieder oogenblik gereed zijn in het strijdperk te treden. Een oogenblik van aarzeling of zwakheid en hij is verloren. De verslaggever gehoorzaamt aan den hem gegeven last zonder na te denken of zijn leven er mede gemoeid kan zijn. Bij feest of veldslag, het is altijd dezelfde formule: ‘Maak u gereed en vertrek.’
Stanley maakte zich inderdaad gereed en een paar maanden later bevond hij zich te Zanzibar, op de oostkust van Afrika, van welke plaats hij zijn ontdekkingstocht begon. De kloeke reiziger had op dezen tocht met talrijke gevaren te kampen, doch hij mocht het genoegen smaken het doel zijner reis te bereiken en Dr. Livingstone, wel ziek en uitgeput, maar toch levend te vinden.
Na eene zeer bezwarende reis van verscheidene weken kwam Stanley te Oujiji, in het hart van Afrika, aan. De inboorlingen ontvingen hem vriendelijk en toonden zelfs weinig verwondering bij het zien van een blanke, en toen hij een hunner eenige woorden Engelsch hoorde spreken, meende hij op het spoor van den verloren reiziger te zijn. In dat vermoeden werd hij nog meer versterkt door den uitroep van een kind, dat op het zien van Stanley, tot zijne moeder de naïeve vraag richtte:
‘Daar is weêr een blanke man, moeder!... Zijn er dan twee op de wereld?’
Ja, er waren twee blanke mannen, niet alleen op de wereld, maar in de binnenlanden van Afrika, maar te Oujiji, want ook Livingstone bevond zich in het dorp, ziek en afgemat, doch op de tijding der aankomst van een stamgenoot met zijn gevolg hem te gemoet trekkend. Stanley schetst ons zijn geluk op de volgende wijze:
‘Toen ik, na zooveel vermoeienissen den onversaagden onderzoeker zag, was ik buiten mij zelven van vreugde, maar ik moest mij wegens mijne omgeving inhouden. Wat zou ik niet gegeven hebben voor een plaatske, waar ik, zonder gezien te worden, van uitgelatenheid eenige dwaasheid had kunnen begaan, bij voorbeeld, mij in den arm te bijten, eene tuimeling in het zand te doen, de boomen met mijn stok te slaan, ten einde zoodoende mijne blijdschap eenig lucht te kunnen verschaffen, want ik dreigde onder mijne vreugde te zullen stikken. Mijn hart klopte alsof het uit elkaar wilde springen, ik hield mij echter goed en wist mijne ontroering te verbergen, uit vrees van te kort te doen aan de mij betamende waardigheid. Ik verwijderde de menigte en stapte tusschen twee rijen nieuwsgierigen naar den halven cirkel van Arabieren, waar de man met den grijzen baard, Livingstone, stond.’
Zoowel Livingstone als Stanley wisten inderdaad hunne waardigheid op te houden en de ontmoeting der twee blanken, in de binnenlanden van het geheimzinnige werelddeel als verloren, had met zekere statigheid plaats; de verwondering was natuurlijk van de zijde van Livingstone, die zoo onverwacht een hem geheel onbekende voor zich zag: een dagbladcorrespondent, expresselijk naar Afrika gekomen om hem op te zoeken. Wat er echter in het hart dier beide mannen omging, schetste Stanley ons boven in zijn eigenaardigen verhaaltrant. Stanley had zijne opdracht volvoerd en keerde nu over Zanzibar naar Europa terug, om zijnen lastgevers verslag te doen van zijne bevindingen en ontdekkingen.
Onze lezers weten, dat het Livingstone niet vergund was zijn vaderland (Engeland) weêr te zien. Hij overleed op het tooneel zijner heldendaden.
Stanley was in 1872 uit Afrika teruggekeerd, doch lange rust zou hij zich niet gunnen. Reeds twee jaar later stond hij aan het hoofd eener tweede expeditie, ten doel hebbende Livingstone's ontijdig afgebroken ontdekkingtochten voort te zetten en den oorsprong en den loop der belangrijke Congo-rivier te bepalen. In het jaar 1874 bevond de stoute reiziger zich weder te Zanzibar als uitgangspunt voor zijne gewichtige tochten, goed uitgerust, van al het noodige voorzien en met een gevolg van omstreeks drie honderd man bij zich. Met dit nietig leger, grootendeels Arabieren en negers, zou hij eene nieuwe wereld scheppen, en inderdaad gelukte hij er in, gedurende de drie jaar dat de reis duurde, alle groote geheimen van het raadsclachtige werelddeel te doorvorschen. De ruimte ontbreekt ons den onverschrokken Afrika-reiziger in zijne verre tochten te volgen; wij moeten ons tot enkele korte bijzonderheden bepalen, doch zullen wellicht later gelegenheid hebben meer in het breede op Stanley's laatste reis terug te komen.
Wij zeiden boven, dat de ontdekkingstocht van den Amerikaan drie jaren duurde, doch ondanks het betrekkelijk lange tijdverloop der reis, staat men verbaasd over de menigte gewichtige ontdekkingen door hem gedaan. Van Zanzibar aan de Oostkust, van waar hij den 16 november 1874 zijn eigenlijke reis aanving, tot Emboina aan den mond van de Congo-rivier, op de westkust, waar hij den 8 augustus 1877 aankwam, heeft hij Afrika in zijne geheele breedte doorkruisend, een weg van ongeveer 11.000 kilometer of 1000 uren afgelegd, te midden eener grootendeels vijandelijke bevolking, in gewesten waar nooit een blanke vóór hem den voet gezet had, onder Afrika's moordende zon en even moorddadig klimaat.
Wanneer men de kaart van Afrika voor zich neemt, voor een tiental jaren, naar de beste bronnen opgemaakt en er die neven legt, door Stanley na zijne laatste expeditie geschetst, ontwaart men aanstonds het overgroote belang der ontdekkingen van den reporter der New-York Herald, niet alleen uit een aardrijkskundig oogpunt, maar vooral in het belang van den handel. Terwijl de kaarten toenmaals in Centraal-Afrika nog groote witte vakken bevatten, terwijl ze het stroomgebied van de Congo tot nabij hare monding slechts door gestippelde lijnen en vraagteekens aanwijzen, schetst Stanley's kaart ons den gewichtigen stroom met al zijne nevenrivieren en is zijn stroomgebied met dorpen en vlekken bevolkt, van bergruggen en watervallen doorsneden en geeft ze de volksstammen aan, die zich langs zijne oevers gevestigd hebben. Het lijdt geen twijfel of de Congo zal binnen een betrekkelijk kort tijdstip de weg worden, die Afrika's binnenlanden met de europeesche handelswereld in verbinding brengt, waarlangs kostbare voortbrengsels van dat werelddeel Europa zullen toevloeien. De lezer kan zich een denkbeeld maken van het gewicht der Congo-rivier, wanneer wij zeggen, dat terwijl de Rijn slechts een lengte van 150 geographische mijlen beslaat en een stroomgebied van 3600 vierk. geogr. mijlen heeft, de Congo bij eene lengte van 630 mijlen, over een stroomgebied van 50 à 60 duizend vierk. geogr. mijlen beschikt.
Wij laten hier in korte trekken Stanley's reisweg volgen.
Ruim drie maanden na den aanvang dier reis bevond de expeditie zich te Kagehgi, aan den zuidelijken oever van het groote Victoria-Nianzameer. Stanley voerde een boot mede, die naar welgevallen uit elkander genomen en weêr in elkaar gevoegd kon worden. Deze bewees reeds on dit, meer gewichtige diensten, daar de rei[...] het langs den geheelen oever omvoer en op die wijze deszelfs oppervlakte bepaalde Groote rivieren storten zich in dit meer uit en de Nijl verlaat het, om in noordelijke richting te stroomen. Van het Victoria-Nianza-meer uit, maakte Stanley verre tochten in het binnenland, tot hij zich eindelijk weder voorgoed westwaarts begaf, om den 11 januari 1876 aan het Albert-Nianza-meer en den 27 mei van hetzelfde jaar aan het Tangarjiha-meer aan te komen. Ook dit laatste uitgestrekte meer werd met de draagbare boot Lady Alice in alle richtingen bevaren. Onder bestendige gevaren en voortdurend met den onwil zijner volgelingen te kampen hebbende, vervolgde de expeditie, na bijna tien maanden aan en op het Tangarjiha-meer vertoefd te hebben, den weg, nu eens op de Lady Alice de meeren of rivieren bevarende, dan weder te voet door wildernissen en woestijnen trekkende, tot Stanley zich eindelijk voor goed op de Congo-rivier inscheepte en eindelijk na eene vaart van negen maanden de monding van den stroom bereikte. De roep ‘Land! land!’ van Columbus' volgelingen en het: ‘Thalassa! thalassa!’ van Xenopons Grieken zijn niet gedenkwaardiger dan de vreugdekreten der tochtgenooten van Stanley, toen zij eindelijk de zee voor zich zagen. Het was een algemeene kreet der inboorlingen: ‘De blanke man is groot! Hij heeft de zee en zijne blanke broeders teruggevonden!’ En zoo ze Kristenen geweest waren, zouden ze, als Columbus' schaar, op hunne knieën zijn neêrgezonken bij het zien van den oceaan, als de eindpaal van hun gevaarvollen tocht.
Wij geven ten slotte eene belangwekkende episode uit Stanley's gedenkwaardige reis, een dier gevaarvolle ontmoetingen met de inboorlingen, zooals de stoute reiziger er vele had, want niet minder dan twee en dertigmaal kwam het tusschen zijn gevolg en de wilde Afrikanenstammen tot een bloedige botsing, waarbij Stanley niet zelden in het dreigendste levensgevaar verkeerde.
Op zekeren dag roeide Stanley, slechts door het kleinste gedeelte van zijn gevolg vergezeld, in eene kano eene zijrivier van de Congo op, teneinde levensmiddelen te zoeken, waaraan men op dat oogenblik groote behoefte had. Op zekere plek langs den oever waren een groot aantal inboorlingen vereenigd, die den op varenden allerlei teekenen deden, welke Stanley voor vriendschapsbewijzen hield. Deze gaf dus bevel op den oever aan te houden, doch nauwelijks was de kano onder het bereik der inboorlingen, of zij trokken het lichte vaartuig op het drooge, grepen Stanley en zijn volgelingen bij de haren en sleurden ze uit de boot. Het was een kritiek oogenblik, maar de Amerikaan behield zijn volle tegenwoordigheid van geest en gaf door een gebiedend gebaar te kennen, dat hij met de inboorlingen wenschte te onderhandelen. Stanley verkreeg inderdaad eenige vrijheid, waarop hij de Afrikanen beduidde, dat hij expres naar dit gewest gekomen was om de dappere bevolking allerlei kostbare zaken te brengen, waartegen hij niets anders dan eenige levensmiddelen verlangde. Tegelijkertijd toonde hij den verbaasden inboorlingen glazen koralen, spiegels en andere snuisterijen. Het gevolg der aanbieding was, dat de Afrikanen van hun weinig goeds voorspellend opzet afzagen, tijd vroegen om zich te beraden en zich verwijderden, de roeiriemen der kano medevoerende.
Stanley bevond zich thans weder met de zijnen alleen en wachtte bedaard zijn lot af. Hij had al te zeer behoefte aan levensmiddelen om niet eene kans te wagen; daarenboven, de wilden hadden hem en de zijnen hunne geweren laten behouden, misschien omdat zij ze niet gevaarlijk dachten, misschien ook omdat ze voor een rechtstreekschen aanval terugschrikten. Uren verstreken echter en de wilden kwamen niet terug, maar verdachte geluiden in de nabijgelegen bosschen bewezen, dat de inboorlingen niet verre waren. Reeds begon de avond te vallen en Stanley, die voor een nachtelijken overval vreesde, gaf eindelijk bevel de kano weder te water te brengen en zich, bij gebrek aan riemen, door den stroom te laten afdrijven. Het bleek thans dat men bespied werd, want weldra deed zich een on-