wezen, om bij zooveel neêrdaling van de zijde van Lodewijk nog ongevoelig te kunnen zijn, en de kreet ‘leve de koning,’ door haar aangeheven, maakte een einde aan de betuigingen van verzoening en vriendschap, waardoor de vorst als om verschooning verzocht voor zijn vroeger gedrag.
Bailly, de president der Vergadering, en Lafayette, de held van Amerika, de twee goedhartige dweepers, wier te spelen rol meer eer zou doen aan hun hart dan aan hun verstand, werden onmiddellijk afgevaardigd om naar Parijs het heuglijke nieuws over te brengen, dat de koning zich met de vertegenwoordiging der natie had verzoend. De ontvangst der twee afgevaardigden te Parijs was allerschitterendst; het volk schreeuwde hunne namen uit als waren zij de redders van Frankrijk geweest; kroonen van eikenblaêren werden hun op het hoofd gezet, en daar Parijs door den dood van Flesselles een burgemeester, en de nieuw georganiseerde nationale garde een aanvoerder en bevelhebber noodig had, werden zij op staanden voet als zoodanig door het volk gekozen. Bailly zou aan het hoofd der stad en Lafayette aan het hoofd der nationale garde optreden. Dat de koning zijn zegel wel zou hechten aan dit volksbesluit, behoefde niet betwijfeld te worden. Lodewijk was nu in de stemming om alles toe te staan, misschien wel wanneer men hem gevraagd had afstand te doen van den troon. Hij was nu een voorwerp zonder wil geworden in de handen der Nationale Vergadering, die met hem speelde en hem beklagenswaardige woorden van koninklijke teederheid in den mond gaf.
DE MILITAIRE TELEGRAAF VAN TROUVÉ.
Het stond ook op het program der Vergadering, dat de koning Parijs zou bezoeken, om zich daar op eene plechtige wijze met het volk te verzoenen, zooals hij het met de Nationale Vergadering gedaan had. De koning gehoorzaamde en begaf zich diensvolgens dan ook naar Parijs, waar hij door den nieuwen burgemeester Bailly, in een statige redevoering welkom werd geheeten. Hendrik IV had het volk veroverd, heette het in deze academie-taal, maar hier had het volk zijn koning veroverd. Lodewijk XVI was verplicht dit alles met kalmte aan te hooren, al moest hij zich zelven ook bekennen, dat deze volksverovering hem allesbehalve naar den zin was geweest en niets anders beteekende, dan eene daad van het gruwelijkste geweld, dat aan hem gepleegd was. De nationale garde, langs de straten opgesteld, ontving hem koel en brak hare sombere, om niet te zeggen dreigende, houding slechts af om den kreet ‘leve de natie’ aan te heffen.
Toen men aan den koning echter zag, dat het hem ernst was met zijne verzoening, begon er ook verandering te komen in de stemming; het ‘leve de natie’ werd afgewisseld door het ‘leve de koning,’ en toen hij het stadhuis bereikt had, scheen er waarlijk vervoering te komen onder het volk. Lodewijk had uit de handen van Bailly de cocarde aangenomen en bewoog zich zonder gevolg onder het volk, waardoor hij onmiddellijk het hart der menigte won, die nu niet langer kon twijfelen aan zijne goede gezindheid. Op het stadhuis wettigde hij de nieuwe magistratuur der stad en schonk hij zijne bekrachtiging aan de besluiten, door het volk genomen, waarna hij zich naar Versailles terug begaf.
Intusschen had de eerste fransche emigratie al plaats gehad. Onmiddellijk na het bekend worden van den parijzer opstand, had een deel van de koninklijke familie het voor hare veiligheid raadzaam geoordeeld het land te ruimen. Het besluit hiertoe was in eene familievergadering, waarbij ook de koning en de koningin tegenwoordig waren, genomen, en diensvolgens hadden de graaf van Artois en zijne beide zonen, de prins De Condé, de prins De Conti, de familie Polignac met een talrijk gevolg Frankrijk verlaten. Zij zetten zich neder te Turijn, waar zij de gebeurtenissen dachten af te wachten. Spoedig voegde zich Calonne, de ex-minister van financiën, bij hen. Maar de emigratie zou spoedig op grootere schaal volgen.
De Bastille, instortende voor de volkswoede, had hare brokken en puinen over het geheele land verspreid; van provincie tot provincie, van stad tot stad, van dorp tot dorp ging de weergalm van hare instortende muren, en iedere provincie, iedere stad, ieder dorp begon zich plotseling te herinneren, dat de bodem van Frankrijk met Bastilles bedekt was en dat het parijzer voorbeeld hoe eer hoe beter behoorde gevolgd te worden. Het was een verschrikkelijk jaar, het jaar 1789 in Frankrijk. De oogst was tegengevallen, en de hongersnood sloop rond; uit den boezem van Frankrijk steeg slechts één kreet op, de kreet des hongers om brood. Deze verschrikkelijke geesel had reeds tal van offers gekost en zoowel in de dorpen als in de steden werden onbegraven lijken gevonden van menschen, die van honger waren omgekomen.
Honger verwildert en de benden met holle oogen en uitgevaste wangen hadden maar weinig noodig om wilde dieren te worden. Bovendien drukten de heerendiensten zwaar op het volk; zelfs al viel de oogst meê, dan was de overvloed toch nimmer groot; zooveel moest afgezonderd worden voor dezen heer, zooveel voor dien; erf- en grondpacht moesten betaald worden; belastingen voor de stad, belastingen voor het rijk, belastingen voor den koning; dit kasteel had recht op zooveel haver, het andere op zooveel hoenders, ja, men wist niet of het brood dat men at, niet aan het een of ander recht was onttrokken. De kasteelbewoners, die zoovele rechten deden gelden, verzwaarden deze toestanden nog door hunnen overmoed en de verachting, waarmede zij op hunne minderen neêrzagen. Ontelbaar voorzeker waren de uitzonderingen van edelen, die hart en gevoel hadden voor hunne onderhoorigen, die het lief en leed met hen deelden, die kwamen neêrzitten bij hun ziekbed, hun hulp en onderstand boden in tijden van nood en het leven des volks meêleefden. Maar zoo was voorzeker de meerderheid niet, en daar de volkswoede is als een losgelaten stroom, als een ontketende storm, slechts verwoesting kennende, slechts verwoesting aanrichtende zonder bewustzijn, het onkruid uitroeiende, maar ook den oogst, zoo kwam het, dat de goeden moesten lijden met de kwaden, dat de rechtvaardigheid en het mededoogen hetzelfde lot onderging als de ongerechtigheid en de willekeur. De val van de Bastille had het volk in de steden en provinciën in de ooren geklonken als eene oproeping.
Overal brak het verzet los en organiseerde zich de opstand. In de provinciën wemelde het van zendelingen der geheime genootschappen, die het wachtwoord van Parijs overbrachten en het volk onder de wapenen riepen. Daar de hongersnood het aanzijn gegeven had aan rooverbenden, die het land afliepen, dorpen overvielen en hier en daar zelfs steden binnendrongen, was men begonnen gewapende korpsen op te richten, die tegen de brigands zouden optreden, maar wien door de revolutie, welke thans overal uitbrak, spoedig een anderen werkkring werd aangewezen. Het bestuur in vele steden werd omvergeworpen en een nieuw, gevormd op de leest van Parijs, daarvoor in de plaats gesteld.
Het verschrikkelijkste trad de omwenteling echter op in de dorpen, op het land; wat Duitschland in de zestiende eeuw bij den boeren-opstand eens aanschouwde, werd hier hernieuwd: de val van de Bastille was het sein tot de algemeene uitbersting. Overal werden de stormklokken geluid en trokken de boeren op ter verdelging der kasteelen. Van het noorden tot het zuiden scheen Frankrijk één vlam; de hemel was rood van den weerschijn des vuurs, dat honderden sloten verteerde. Het was of alle furiën over Frankrijks bodem waren losgelaten, of de wraakzucht der eeuwen naar de brandfakkel greep en het vuur in het middeneeuwsche gebouw stak. Stroomen bloeds werden als plengoffers in de vlammen gegoten en de stervenskreten der gewonden stemden samen met het geknetter des vuurs.
Geheel Frankrijk scheen in den brand te staan en de weerschijn dezer vlammen bescheen de woeste gezichten van ordelooze mannen, verlichtte de trekken van in lompen gekleede furiën die allen gezamenlijk het helsche koor vormden van dezen heksen-sabbat. Al deze blakerende en moordende wezens schenen door een soort van waanzin bevangen te zijn; zij hadden het menschelijke afgelegd om slechts in verwoesting te leven. Wat wisten zij van constituties en van wetten, waarover men zich te Parijs het hoofd brak? Zij wisten slechts, dat de wraak zoet is en dat men zich warmen kan bij de vlam van brandende kasteelen.
Op deze wijze wordt het voorspel der fransche omwenteling te Parijs en in de provinciën geopend, een voorspel, dat het treurspel waardig is, wat de wereld in verbazing en verstomming zal brengen. Reeds is de guillotine in het gezicht; men meent reeds het gedreun te hooren van veldslagen, den voetstap van legers die Europa gaan overstroomen, en aan den horizon bemerkt men reeds de vlam, die een wereldbrand zal worden.
(Wordt vervolgd.)