ninklijke jurisdictie terug te brengen.
Deze strijd van den hoogen adel tegen het koninklijk prerogatief herhaalde zich in later tijd nog verschillende malen, totdat hij ten laatste in de Fronde door Mazarin voor goed onderdrukt werd. Van het volk of den derden stand, zooals het bij den aanvang der groote omwenteling genoemd werd, was bij dit alles nimmer sprake geweest, en zondert men de Jacquerie en nog twee andere bewegingen uit, dan had dit zich altijd in zijn lot weten te schikken.
Lodewijk XIV zette het werk van Mazarin niet alleen voort, maar wist den rumoerigen en eerzuchtigen adel door den glans, die van zijne kroon afstraalde, voorgoed aan het koningschap te verbinden. Hiermede was elk verzet tegen de eischen der kroon geheel machteloos gemaakt en uitgeroeid. De notabelen, gekozen uit den hoogen adel en de hooge geestelijkheid, hadden slechts eene raadgevende stem, de Staten-Generaal werden door Lodewijk XIV naar huis gezonden, terwijl de Parlementen de koninklijke eischen hadden te registreeren of zich zelven te ontbinden.
Zoodanig was nog de toestand toen Calonne, ten einde raad en niet wetende hoe het steeds hooger klimmende tekort te dekken en het hof te Versailles van de noodige gelden te voorzien, de notabelen bijeen liet komen. Onder deze notabelen waren er reeds velen, die door de nieuwe vrijheidsdenkbeelden bezield, voor hun land eene engelsche of amerikaansche grondwet verlangden.
Calonne, die geen oog had voor de teekenen des tijds, schijnt dit bij de keuze der notabelen, welke alleen van hem en het hof afhing, geheel en al over het hoofd gezien te hebben, en dit was de reden, dat zij, bij wie hij hulp en onderstand meende te vinden en die, naar hij dacht, hem vast zouden ondersteunen, hem juist het meeste tegenwerkten. De notabelen toch vormden geen vast Staatslichaam, gelijk het de Parlementen en de Staten-Generaal deden, maar werden slechts nu en dan, in ernstige omstandigheden, door de hooge regeering uitgekozen en opgeroepen, om eene raadgevende, nu en dan zelfs wetgevende stem uit te brengen bij maatregelen, die de regeering in 's lands belang noodzakelijk dacht.
Onder deze notabelen dan waren er velen, die den vrijheidsoorlog in Amerika hadden meêgemaakt, als Lafayette, of kennis hadden genomen van de engelsche of amerikaansche constituties en de gelegenheid der oproeping slechts aangrepen, om op radicale hervormingen bij de regeering aan te dringen. Calonne was natuurlijk verplicht den stand van zaken bloot te leggen en zijne geheime kunsten, waardoor hij tot nu toe aan geld was gekomen, bekend te maken, en bij deze gelegenheid bleek het, dat er in de laatste jaren voor 1 milliard 646 millioen aan leeningen gesloten was en dat het jaarlijksch deficit niet minder beliep dan 140 millioen.
Met deze ontdekking werd de vergadering der notabelen ‘welkom’ geheeten; welke slechte gedachten zij ook hadden van den toestand der geldmiddelen, zeker hadden zij niet kunnen vermoeden, dat de schuldenlast zoo hoog en het tekort zoo aanzienlijk was. Geen wonder dus, dat den meesten de lust verging Calonne en regime in hunne verkwisting te helpen en dat allen op bezuinigingen aandrongen. Lafayette meende, dat alleen een Staten-Vergadering de verantwoordelijkheid op zich kon nemen om nieuwe kredieten toe te staan en nieuwe belastingen uit te schrijven, en hij sprak deze meening ook onverborgen tegen Calonne uit; maar deze zocht hulp voor het oogenblik en was overtuigd, dat deze raad toch geen gunstig gehoor aan het Hof zou vinden. Maar de notabelen weigerden eenvoudig in zijne voorslagen te deelen, en na eene nieuwe zegelbelasting ingesteld, de heerendiensten afgeschaft en eene nieuwe bepaling op den korenhandel gemaakt te hebben, keerden zij naar huis terug, ieder in zijne provincie de mare verspreidende, hoe slecht het met 's lands zaken gesteld was.
Calonne, van zijn invloed beroofd en bij de openbaar gemaakte dokumenten niet het minst financieel vertrouwen meer bezittende, kon niets anders doen dan aftreden. Geheimzinnigheid en handigheid waren zijne kracht geweest, maar nu hij eerlijk had moeten bekennen en zijne behendigheid slechts een roekeloos geldverkwisten en een onverantwoordelijk geld leenen bleek geweest te zijn, had hij uitgediend, zoowel bij het hof als bij de natie.
Zijn opvolger zou het al niet beter maken en heeft bovendien nog de verantwoordelijkheid te dragen, dat hij het vooral is geweest, die door zijn doordrijven en zijne stoute, maar onverstandige maatregelen, het eerst den geest der natie tegen het hof heeft opgezet. Doch wie kan bij het beoordeelen van eene gebeurtenis als de fransche omwenteling het nageslacht van schuld vrijpleiten? Wanneer men niet gezondigd heeft door boos opzet, dan was het zeker door onverstand en kortzichtigheid; maar in vermindering van schuld kan gebracht worden, dat het niemand tot verwijt kan aangerekend worden, dat hij geen groot man is. Napoleon I heeft gezegd, dat, wanneer hij Lodewijk XVI geweest ware, hij nooit de speelbal van het volk en der revolutie zou geworden zijn, en misschien kon hij zoo van zich spreken. Kan men echter daarom Lodewijk XVI den maatstaf aanrekenen van Napoleon I, en moet men de geesten niet beoordeelen naar hunnen tijd, maar ook naar hunne krachten? Het is of er in sommige tijdperken der geschiedenis eene noodlottigheid heeft gewerkt, die, hetgeen in andere tijden ten goede zou gevoerd hebben, juist op dat oogenblik tot eene nationale ramp maakte en alles deed samenloopen, om de groote, ontzettende uitkomst te doen geboren worden.
Brienne, de opvolger van Calonne, was zonder twijfel een man van energie; deze eigenschap moeten hem zelfs zijne tegenstanders toekennen, maar het ongeluk was, dat hij bij halve maatregelen bleef staan en dat zijne voortvarendheid terugschrikte voor het laatste woord. De vergadering der notabelen was ontbonden, Calonne afgetreden, hij stond dus alleen om de zeven wonderwerken van Hercules uit te voeren. Geld moest er komen, hoe ook, en hij zette zich onmiddellijk aan het uitschrijven van nieuwe belastingen. Maar deze belastingen moesten geregistreerd worden door het Parlement, en daar vond hij op zijne beurt den stronkelsteen, waarover hij zou vallen.
Hier moeten wij echter nog eens in de herhaling treden van wat wij boven reeds zeiden, dat de geest der revolutie reeds lang werkzaam was, nog voor de eigenlijke revolutie losbrak. Het wemelde in Frankrijk van geesten, die van eene nieuwe toekomst droomden en wie de maatschappelijke niet alleen, maar de geheele inrichting der fransche monarchie reeds lang tegen het hoofd stieten. Dat er veel misbruiken en verkeerdheden in Frankrijk bestonden, kan gemakkelijk toegegeven worden, doch de fransche omwenteling heeft voornamelijk hare oorzaak in de goddelooze grondbeginselen, die maar al te veel wortel hadden geschoten. Uit eene zoo verpeste en slecht geworden maatschappij, als de achttiende-eeuwsche was, kunnen geen balsemgeuren opstijgen en een geslacht, dat bij Voltaire en Jean Jacques Rousseau in de leer is geweest, grijpt de eerste de beste gelegenheid aan, om zijne omgeving in overeenstemming te brengen met zijne ideeën.
Ook het ontzag voor het koningschap had in de laatste halve eeuw veel geleden, men had het voorhangsel weggescheurd, dat den troon zoo lang tot een heiligdom had gemaakt, terwijl de koningen zelven, door hunne koninklijke waardigheid prijs te geven, het volk verleerd hadden naar hen met eerbied op te zien. Wat Lodewijk XVI intusschen door zijn vlekkeloos leven weer zou goed maken, werd door zijn hof bedorven. De beruchte collier-geschiedenis bracht de koningin der Franschen, Maria Antoinette, op de tong van geheel Europa en maakte haar een graf in het hart der Franschen. De rechtbank verklaarde haar onschuldig en het nageslacht heeft haar eveneens van iedere schuld vrijgesproken, maar de vijanden van het koningschap bleven de publieke opinie vergiftigen; niet slechts had haar faam geleden, maar ook het volk hield op haar nog langer te achten, terwijl haar naam in het vervolg maar al te luid zou genoemd worden in de schand- en schimpschriften van haren tijd. Ook de hertog van Orleans, de Philippe Egalité der geschiedenis, heeft zich een treurige vermaardheid verworven als afbreker van Frankrijks troon. In hem was de booze geest der omwenteling als vergroeid; zijne slagen vielen onmiddellijk op het koningschap, en hij is de eerste geweest, die door zijn geld en zijne agenten de furie der revolutie heeft losgemaakt. De gemoederen waren dus voorbereid en men wachtte slechts op een vonk, die het gebouw der fransche monarchie in de lucht zou doen vliegen.
Brienne zag zijne pogingen al met even ongelukkigen uitslag bekroond als zijne voorgangers. Het Parlement, op welks toestemming hij vast meende te kunnen rekenen, weigerde niet alleen zijne nieuwe belastingwetten te registreeren, maar nam ook tegenstandsmiddelen aan, dat het Hof tot voorzichtigheid moest stemmen. Bovendien maakte zich het Parlement tot verdediger van de eischen der oppositie en drong op eene geheele hervorming aan in 's lands bestuur. Brienne nam sterke maatregelen, maar deze waren olie in het vuur; toen hij de Parlementen wilde ontbinden en opheffen, braken er bijna in het geheele fransche gebied opstanden uit; overal verklaarde zich het volk voor de Parlementen, en in sommige steden van het zuiden kwam het tot bloedige botsingen. Nu was goede raad duur. Dit was de weg niet om aan geld te komen, en Brienne had zich door zijne laatste maatregelen als minister onmogelijk gemaakt. Er schoot voor Lodewijk XVI dus niets anders over, dan de Staten-Generaal bijeen te roepen, hoe ongaarne hij ook tot dit uiterste middel overging. Niet alleen in het Parlement, maar van alle kanten drong men er op aan; hij zelf had ze beloofd, al had hij zich een tusschentijd van vijf jaren voorbehouden; doch de omstandigheden hadden hem overvleugeld en hij was verplicht zijne handteekening te zetten onder het besluit, waarbij de fransche Staten-Generaal tegen den 5 Mei 1789 werden bijeen geroepen.
(Wordt vervolgd.)