pastoor, en aan diens schrijven ontleenen wij een en ander betreffende den nood, die thans op het eiland heerscht.
In september van het vorige jaar werd het eiland bezocht door een orkaan, die alles wat recht stond vernielde. Niet één huis waar geene verwoesting was aangericht, terwijl al het vee, dat op 4 à 5000 stuks geschat werd, in zee den dood vond. Voor zulk een ellendig land was dit een doodsteek, doch daarbij bleef het niet.
Geven we echter aan den Zeereerw. heer De Vries zelven het woord, om ons de ellende van het eiland te schetsen:
DE OORLOG IN HET OOSTEN. - SLAG VAN HASSANKIOÏ.
‘Thans (om niet van de ramp te spreken, die u uit mijn vorigen brief bekend is) staan de zaken op Aruba aldus: vier vijfden der bevolking, die bijna allen van den landbouw leven, hebben een slechten of mislukten oogst gehad; ja, velen hebben zelfs geen plantzaad voor het toekomende jaar. Bijna allen zitten tot over de ooren in de schuld, die zij niet betalen kunnen, wat maakt dat zij ook niets opnieuw geborgd kunnen krijgen. Het ergste van al: er is niets te verdienen. De goudmijnen liggen bijna twee jaren geheel stil, en het eiland wordt door opzichters bewaakt, zoodat niemand hier of daar een stofje goud kan gaan zoeken, dat anders in vroegere jaren nog al het geval was. Het vee heeft in de wildernis niet te eten, alles is kaal en dor, zoodat er al ezels en schapen op den weg dood liggen. Als dat nu in februari reeds plaats heeft, wat zal het dan geven eer het october is, in welke maand de regentijd gewoonlijk begint! Ik kan u alzoo in geweten en waarheid zeggen: als de goede God zich niet op eene buitengewone wijze over Aruba ontfermt om regen te zenden, en als er geen raad geschaft wordt, op welke wijze ook, dan moeten dit jaar zeker bijna al het vee, dat er 25 sept. II. is overgeschoten, en een gedeelte der bevolking den hongerdood sterven!
‘Nu zult ge wellicht vragen: maar zal het Gouvernement dan niet te hulp komen? Daarop antwoord ik: volgens ondervinding: Neen! Ziehier het bewijs. In 1869, toen er op Aruba ook hongersnoodheerschte, verzocht de toenmalige gezaghebber Ferguson (die nu in China is), een liefdadig en medelijdend man en mijn beste vriend, de voornaamste heeren van Aruba op eene conferentie, om met hen over eene gewichtige zaak te spreken of te raadplegen. Wèl, ik ondergeteekende, alsook mijn buurman en vriend Dominee Kupéri, die thans in Holland is, werden onder de patriciërs gerekend, en wij voldeden aan het verzoek van ZEd.Gestr. Doch welke teleurstelling! Wat moesten wij hooren? De heer gezaghebber, blijkbaar door medelijden bewogen, las in de vergadering eene missive
DE OORLOG IN HET OOSTEN. - TURKSCHE PAARDEN BIJ SCHUMLA.