Geillustreerd nieuws.
De oorlog in het oosten.
De eerste stad van eenig gewicht, door de Russen aan den Donau na het overtrekken der grensrivier bij Semnitza veroverd, is Nicopolis. De bestorming en inneming dier vesting is belangrijk genoeg, om meer in het breede verhaald te worden.
Nicopolis, letterlijk de ‘Stad der Overwinning,’ is ongeveer op gelijken afstand van de Turksche vestingen Widdin en Roestsjoek, eenige uren westelijk van Sistova, aan den rechteroever van den Donau gelegen. Vlak tegenover deze stad bevindt zich op den rumeenschen oever Turn Magurelli, dat eenigen tijd het hoofdkwartier van den czaar was.
Tusschen den Donau en het daarin uitstroomende zijrivierke Osma bevindt zich een ongeveer 500 voet hoog plateau, waarop Nicopolis gebouwd is. De stad telt in gewone tijden 15.000 inwoners, maar is thans zoogoed als verlaten, daar de Kristenen, uit vrees voor de wraak der Turken, en deze laatsten uit vrees voor de naderende Russen, haar verlaten hebben. Nicopolis is geen vesting van den eersten rang: zij wordt slechts door gewone onregelmatig aangelegde aarden wallen met grachten en vlakke bastions verdedigd, terwijl men eerst sedert het uitbreken van den oorlog begonnen is met het opwerpen van eenige buitenwerken of geretrancheerde forten, die echter tegen het nieuwere belegeringsgeschut niet bestand waren en bij den eersten aanval der russische artillerie bezweken. De bezetting bestond uit 7000 man, uitsluitend regelmatige troepen, daar de bashi-bazoeks en Circassiers vóór de nadering der Russen wijselijk de stad verlaten hadden. Over de zwakke bezetting voerden Achmed- en Hassan-pacha het bevel, die van iedere gemeenschap met het turksche hoofdleger afgesloten waren en dus op geen hulp of ontzet konden hopen. Intusschen beschikten zij over een talrijke vestingartillerie en een goeden voorraad munitie.
Ondanks de nabijheid van Sistova, waar het hoofdleger der Russen over de rivier getrokken was, had men de eerste veertien dagen na den overtocht te Nicopolis geen vijand gezien. Den 12 juli werd de stad echter uit hare rust wakker geschud door een allervreesselijkst bombardement uit een tiental russische enrumeensche batterijen, aan den linkeroever der rivier bij Turn Magurelli opgesteld. Ofschoon de afstand ongeveer 1500 meters bedroeg, werd van den rumeenschen oever met zooveel juistheid geschoten, dat bijna alle granaten binnen de stad neêrvielen en er verschrikkelijke verwoestingen aanrichtten.
Terzelfdertijd dat de stad van de noordzijde dit bombardement te doorstaan had, naderden de van Sistova onder baron Krüdener opgerukte Russen haar van de oostzijde, en zoo slecht hield de bezetting wacht, dat de aanvallers de stad reeds omsingeld en gedeeltelijk hunne batterijen gericht hadden, voordat de Turken zulks gewaarwerden. Deze zorgeloosheid kwam hun duur te staan, want toen zij eene poging deden om die dreigende batterijen te verniélen, was het reeds te laat en weldra donderde het kanon langs alle zijden op de zwakke vesting. Toch boden de Turken moedig tegenstand. Zij beantwoordden met kracht en iever het russische geschut, en de zware armstrongkanons der twee in den Donau liggende monitors wierpen dood en vernieling in het vijandelijke kamp.
Den 13 en 14 werd het bombardement iets zwakker, maar onafgebroken voortgezet. Bij het aanbreken van den morgen van den 15 beval baron Krüdener den stormloop te beginnen. In twee ongeveer even sterke afdeelingen rukten de Russen voorwaarts; de eene had in last de langs de oostzijde aangelegde buitenwerken te nemen, de andere moest de met bastions vóórziene citadel aan de westzijde bestormen. Nu had er eén vreesselijke strijd plaats, die den gelieelen dag aanhield en van weêrszijden het bloed bij stroomen deed vloeien. Nu eens tirailloursgewijze, dan weêr in gesloten colonnes rukten de Russen voorwaarts, maar daar hot terrein bijna overal vlak was en open lag, maaide de artillerie der belegerden geheele gelederen neêr en was het den Russen onmogelijk den voet der verschansingén te bereiken. Altijd opnieuw. aanvallende, maar ook telkens weêr tortïggeslagen, gaven de aanvallers echter den moed niet op, te meer daar zij een krachtigen bondgenoot hadden in de met juistheid mikkende batterijen aan den rumeenschen oever van den Donau, die een verschrikkelijk vuur op de vesting onderhielden. Terwijl bommen en granaten, dicht als hagel, op de wallen en in de straten neêrvielen, de gloed der brandende gebouwen en het verschrikkelijk gekraak der in de lucht vliegende kruitmagazijnen onheil en dood spelden en de turksche artilleristen bij hunne stukken werden neêrgeschóten, naderden de lange liniën der russische regimenten opnieuw de verschansingen. Toen had er aan den voet der wallen een moorddadige strijdplaats. De kanons konden niet meer gebruikt worden, maar geweer en bajonet waren nu het wapen van aanval en verdediging; de grachten werden met lijken gevuld, doch over de lichamen hunner makkers heen, beklommen nieuwe russische stormkolonnes de verschansingen en toen de avond gevallen was, waren zij meester van de met zooveel heldenmoed verdedigde wallen en wapperde de russische vlag van de citadel van Nicopolis.
Binnen de stad hielden de Turken echter den strijd nog vol, elken duimbreed gronds, iederen puinhoop met den moed der wanhoop verdedigende, en eerst tegen vijf uur van den morgen (16 juli) legden de laatste bataljons der bezetting, na een onafgebroken strijd van 24 uren, de wapens neêr.
De Russen hadden eene gewichtige overwinning behaald: de Donauvesting was in hunne macht, en met haar vielen twee generaals, 6000 man geregelde troepen, 40 kanonnen, eenige vaandels, twee monitors en een goedo voorraad munitie in hunne handen. Deze schitterende uitkomst kwam hun op 1000 dooden te staan; evenveel Turken lagen op de wallen en in de straten der stad, geveld door de kogels of de bajonet der Russen, getuigenis afleggende van den heldenmoed, waarmeê de zwakke vesting verdedigd was.
In eene vroegere aflevering beschreven wij den tocht van een gedeelte der russische strijdkrachten van Sistova naar Tirnova en de daarop gevolgde bezetting der oude bulgaarsche hoofdstad. Terwijl de overige russische legerkorpsen, die oostwaarts tegen Roestsjoek en westwaarts tegen Nicopolis oprukten, bestemd waren om de Turken ten noorden van den Balkan te bestrijden, hadden de bij Tirnova bijeengetrokken troepen in last, zoo mogelijk een of meer der Balkanpassen te forceeren, en aldus voor het hoofdleger den weg naar Rumelië en Constantinopel te openen.
Tot dat doel rukte generaal Gurko den 12 Juli aan het hoofd van het 8e regiment cavalerie en 6 bataljons tirailleurs, door nog meerdere troepen op den voet gevólgd, in versnelde marschen van Tirnova naar den Balkan. Die tocht, met zulk eene geringe macht ondernomen, mocht met recht een stout waagstuk genoemd worden. In het hart van 's vijands land oprukkend, van alle zijden door turksche troepen-afdeelingen omringd, onbekend met de sterkte van den vijand, kon hij lichtelijk van Tirnova afgesneden en in de woeste bergpassen van den Balkan verpletterd worden. Waarschijnlijk heeft generaal Gurko op de gewone achteloosheid en traagheid der Turken gerekend en - hij heeft zich daarin niet bedrogen gevonden. Door geen enkelen vijand tegen gehouden, bereikte hij na twee afmattende dagmarschen, togen den avond van den 13 juli den noordelijken voet van den Balkan. Eene poging te wagen om met zijne geringe macht een der hoofdpassen binnen te dringen, kon natuurlijk tot niets leiden en zou den slapenden vijand uit zijne zorgelooze rust wakker geschud hebben. Hij moest dus beproeven langs andere wegen de zuidelijke helling van het gebergte te bereiken en word daarin geholpen door eenige bulgaarsche gidsen, die met al de doorgangen en engten van den Balkan vertrouwd waren.
Vóór zich had generaal Gurko drie bijna on-. bekende passen, die, mot duizenden hindernissen bezaaid, dwars door het gebergte liepen, en door de engte en de steilte van den weg, noch het vervoer van artillerie, noch dat van proviandwagens toelieten. Toch waagden de Russen zich in het hart van het gebergte, zonder kanons, en de munitie en levensmiddelen op hunne paarden, die zij aan den toom leidden, meêvoerende. Door de middelste kleine bergengte, de Hainkoï-pas, die zich in honderd bochten door het wilde gebergte slingert en met steile rotswanden en gapende afgronden omzoomd is, trok men verder, tot men, in het hart zelf van den bergketen, op een turkschen wachtpost van 300 nizams (infanteristen) stiet. Wanneer deze op hunne hoede geweest waren, hadden ze gemakkelijk generaal Gurko's geheele macht kunnen tegen houden, maar zoo onverwacht was de verschijning der Russen, dat de Turken zelfs aan geen verdediging van den gewichtigen weg dachten en in allerijl de vlucht namen. Door de Russen vervolgd werd een aantal Turken gedood, terwijl het overschot gelukkig was den zuidelijken uitgang van den Hainkoï-pas te kunnen bereiken. De russische generaal kon nu ongestoord zijn stouten tocht voortzetten, dien hij door het betreden van de provincie Rumelië gelukkig volbracht.
Zoo spoedig mogelijk de behaalde voor-deelen willende vervolgen, liet generaal Gurko door eene afdeeling kozakken bij Jeni-Sagrade spoorweg- en telegraafverbinding afsnijden, terwijl hij zich na eene korte rust nu sterk genoeg gevoelde een aanval op het verschanste turksche legerkamp bij Ulfami te wagen. Een hevig gevecht ving aan. Vijf bataljons nizams uit Anatolië, door eenige cavalerie ondersteund, weêrstonden moedig den schok der Russen, maar de koelbloedigheid der aanvallers, die eerst op een afstand van 600 passen van hunne vuurwapens gebruik maakten, ofschoon de Turken reeds op 2000 passen begonnen te schieten en weldra geheele gelederen wegmaaiden, deed de overwinning naar hunne zijde overslaan: mot een verlies van 400 dooden werden de Turken met achterlating van hunne kampementen tot den aftocht gedwongen.
Den volgenden dag (17 juli) rukte generaal Gurko naar de stad Kasanlik, zuidelijk van den gewichtigen Schipka-pas, op. Er heerschte eene schier ondragelijke hitte, en de zon schoot van den onbewolkten hemel hare gloeiende stralen op de uitgeputte soldaten neêr, die zich nu en dan te water moesten begeven om zich een weinig te verfrischen. Tegen den avond was Kasanlik bereikt en werden de omringende hoogten terstond bezet; het was hoog tijd, want geen uur later kwamen turksche detachementen in de nabijheid der stad, met het doel dit gewichtig punt in bezit te nemen en zoodoende den vijand in zijn loop tegen te gaan. Ziende dat de Russen hun vóór geweest waren, trokken zij echter weder af, den vijand in het gerust bezit der stad latende.
Intusschen was nog eene tweede russische legermacht onder prins Mirski van Tirnova naar den Balkan gerukt. Deze zou trachten den Schipka-pas te forceeren, daarin ondersteund door het korps van generaal Gurko, die den pas van de zuidzijde moest aanvallen. De gecombineerde beweging was tegen den 17 juli bepaald, maar daar de troepen van laatstgenoemden generaal niet tijdig ter plaatse konden zijn, moest het regiment Orloff, door prins Mirski vooruit gezonden, alleen de spits af bij ten. De Turken hadden in den Schipka-pas talrijke versterkingen aangelegd, die door Circassiërs en hulptroepen uit Egypte verdedigd werden. Lang woedde de strijd en was de oorlogskans onbeslist. De Russen leden aanzienlijke verliezen, maar, telkens nieuwe versterkingen ontvangende, dwongen zij de Turken tot den aftocht, bezetten de veroverde stellingen en wachtten thans de operaties van generaal Gurko af, alvorens de berg-engte dieper in te dringen.
Den 18 juli bevond deze generaal zich wezenlijk met zijn leger aan den zuidelijken ingang van den Schipka-pas. Een aanval op de daar verschanste Turken kostte hem 150 man, maar daar deze vreesden door de beide russische legerkorpsen omsingeld te worden, trokken zij 's nachts in stilte af en lieten hun geheel leger-