bestaande, moeten we tot voorbeelden onze toevlucht nemen.
Indien men aan een zijden draad een bolleke vliermerg, kurk of papier hangt en men een stukske barnsteen, dat vooraf op den mouw warm is gewreven, er bij brengt, zal men zien dat het bolleke naar het barnsteen springt en het raakt, om het terstond weêr los te laten en te ontvluchten, indien men het bolleke met het barnsteen vervolgt. Niet alleen barnsteen, maar ook glas en zegellak toonen dezelfde eigenschappen te bezitten: zij trekken lichte voorwerpen aan en stooten ze na de aanraking terstond af. Als men de proef in het donker neemt zal men zien, dat de oppervlakte van het barnsteen, welke men op den mouw heeft warm gewreven, een lichtend schijnsel afgeeft, waaruit kleine vonkjes met een knappend geluid op den vinger overspringen, dien men er vóór houdt, en daar een gewaarwording geven als van een lichten speldenprik.
Niet alle lichamen vertoonen door wrijving dezelfde verschijnselen. Vooral de metalen schijnen die eigenschap te missen. Als men hen echter in aanraking brengt met het warm gewreven barnsteen, glas of zegellak en daarna isoleert, dan ziet men dat zij dezelfde eigenschappen bezitten als het barnsteen, glas of zegellak: zij worden lichtgevend in het donker, trekken lichte voorwerpen aan en geven vonken af als men er met den vinger bij komt.
Deze verschillende verschijnselen worden toegeschreven aan een strooming, dien men den naam van electriciteit heeft gegeven, ofwel zooals zij oudtijds werd genoemd, barnsteenkracht, ofschoon deze benaming zeer oneigenaardig is, daar ons bij de proef bleek, dat ook andere lichamen dezelfde eigenschappen bezitten.
Men ziet dus dat de electriciteit op twee wijzen kan verkregen worden: door wrijving en door mededeeling. Doch zetten wij de proef voort.
Raakt men met den vinger een door wrijving geëlectriseerd voorwerp aan, dan zal men bevinden, dat het maar weinig van zijne electriseerende kracht verliest, terwijl een door mededeeling geëlectriseerd voorwerp terstond ophoudt electrisch te zijn als men er met den vinger bij komt. Hieruit volgt, dat eerstgenoemden de bewaarders der electriciteit zijn, of zooals men dat noemt de nietgeleiders, terwijl de laatsten haar terstond voortplanten en dus goede geleiders zijn.
Nog een laatste proef met het bolleke, want wij kunnen alle wonderen der electriciteit niet opsommen. Nemen wij een staaf glas en een staaf hars, welke men beide met wol warm wrijft. Komt men- met het glas bij het meergenoemde bolleke, dan trekt het aan, laat echter terstond weêr los en vlucht zelfs voor het glas. Doch zie, niet zoodra houdt men het bolleke de staaf hars voor, of het springt er op aan, om insgelijks opnieuw los te laten. Nu echter wordt het weêr door het glas aangetrokkén dat het vroeger afstiet. Zoo voortgaande zal men zien, dat het bolleke beurtelings naar het glas en het hars springt. Wat moeten wij daaruit besluiten? Dat de electriciteit uit twee stroomen bestaat, die geheel van elkaar verschillen en welke men wel eens de glas-electriciteit en de hars-electriciteit genoemd heeft. Deze benaming is echter valsch, want het hars, dat met eene andere stof gewreven wordt, geeft dezelfde uitwerking als het glas, dat met wol wordt gewreven. Tegenwoordig noemt men die twee stroomen dan ook positief en negatief. Een lichaam bevat positieve electriciteit, als het dezelfde verschijnselen aanbiedt als glas met wol gewreven; in het tegenovergestelde geval is het negatief.
Door de wrijving wordt daarenboven niet alleen het gewreven voorwerp, maar ook de stof, waarmeê men het wrijft, geëlectriseerd, en men heeft opgemerkt, dat beiden de tegenovergestelde stroomen krijgen. Het op den mouw gewreven glas bevat positieve, doch de mouw negatieve electriciteit. Wrijf het glas met eene kattenhuid, dan is de huid positief en het glas negatief.
Dit leidt tot het denkbeeld, dat elk lichaam de beide electriciteiten in zich bevat, welke door wrijving elkaar loslaten en naar den aard hunner samenstelling en verwantschap de positieve of negatieve opnemen. Dat de electriciteit bij alls lichamen niet wordt waargenomen laat zich gemakkelijk verklaren, want daar de positieve en negatieve electriciteit elkaâr neutraliseeren, is het alsof de electriciteit volstrekt niet bestond.
De gevolgtrekking van dit alles zal de scherpzinnige lezer wel reeds geraden hebben: ongeIijknamige electrische stroomen trekken elkaar aan, gelijknamige stooten elkaâr af.
Na bovenstaande verklaring kunnen wij eindelijk tot ons onderwerp overgaan. De ons toegestane plaatsruimte is echter reeds overschreden, waarom wij verplicht zijn daarmee te wachten tot het volgend nummer.