Geillustreerd nieuws.
De oorlog in het oosten.
In de vorige aflevering der Belgische Illustratie deelden wij mede, dat de turksche troepen onder Suleiman-pacha den veldtocht tegen de Montenegrijnen met ernst aangevangen hebben en in den beginne gewichtige voordeelen behaalden. Dit krachtig optreden en de daaruit gevolgde overwinningen der Turken, zoo geheel tegenovergesteld aan hunne aarzelende houding en den geringen bij val in den oorlog van het vorige jaar, laten zich uit twee omstandigheden verklaren.
Bij den turksch-servischen oorlog waren de bevelhebbers, die tegen Montenegro opereerden, zwakke, onbekwame mannen, die niet de minste ervaring in krijgszaken opgedaan hadden; daarenboven durfde de porte niet al te krachtig vooruit gaan; eene gewichtige overwinning harer troepen en de daaruit voortvloeiende bezettting van het montenegrijnsche grondgebied zou Rusland aanleiding gegeven hebben om voor zijn ouden beschermeling in de bres te springen, en had dus lichtelijk tot een oorlog met deze machtige mogendheid kunnen leiden. Dat wilde en moest de porte destijds vermijden. Thans is de toestand geheel anders. Suleiman-pacha, de opperbevelhebber der turksche troepen in de Herzegowina, is een man vol geestkracht, een generaal die het vorig jaar tegen de Serviërs zijnen roem verdiend heeft, en de onder zijne bevelen staande soldaten zijn voor het meerendeel mannen, die aan al de gevechten van het vorige jaar deel genomen hebben. Suleiman-pacha heeft van zijne regeering carte blanche gekregen om den oorlog met kracht voort te zetten, daar deze de Russen niet meer te ontzien heeft en het van gewicht is, dat een gedeelte harer troepen in de Herzegowina en in Albanië zoo spoedig mogelijk vrij komen, teneinde ze bij de naderende veldslagen aan den Donau en tegen de Russen te kunnen aanwenden.
Suleiman-pacha kwijt zich tot heden uitmuntend van zijne taak. In onze vorige aflevering meldden wij, dat deze veldheer bij Kristac een belangrijk voordeel behaalde en de sterkte bemachtigde, waardoor het ontzet van het door de Montenegrijnen belegerde Niksik mogelijk en waarschijnlijk werd. Dit doel is thans inderdaad bereikt. Den 13 juni rukte Suleiman-pacha van Kristac op en drong de Duga-passen binnen. Onder aanhoudende gevechten werden de Montenegrijnen teruggedrongen, tot het bij Prescha tot een beslissend gevecht kwam, waarin de Turken, ondanks den woedenden tegenstand hunner vijanden, eene schitterende overwinning behaalden. Dientengevolge waren de Montenegrijnen genoodzaakt hunne stellingen bij Niksik te verlaten en trokken de turksche troepen, onder het gejuich der bevolking, de zoo lang belegerde en benauwde stad binnen, die nu voor een jaar lang van levensmiddelen voorzien werd.
Na dit belangrijke voordeel, het eerste dat de Turken op de Montenegrijnen behaalden, ging Suleiman-pacha niet op zijne lauweren rusten. Zijn voordeel vervolgend, trok hij van Niksik op de montenegrijnsche grenzen aan en waagde zich met zijn leger in de bergpassen van Ostrog. Ook nu bleef de zegepraal zich aan zijne vanen hechten: na een verbitterden en langdurigen strijd werd de vijand, die zich op al de omringende hoogten genesteld had, genoodzaakt de gewichtige bergengte te verlaten en werd eene wapenplaats ingenomen, waar de Turken een grooten voorraad wapenen, kruit en levensmiddelen vonden. De voortdurende strijd heeft Suleiman-pacha vele offers gekost, maar ook de Montenegrijnen leden groote verliezen en worden nu op hun eigen grondgebied bedreigd.
De toestand van het vorstendom is zeer netelig. Terwijl de zegevierende Turken ten noorden van de Herzegowina Montenegro binnenrukken, tracht het leger uit Albanië zijne zuidergrens te forceeren, met het doel om op die wijze dwars door 's vijands grondgebied de vereeniging der twee turksche legers te bewerken. Gelukt dit, dan is Montenegro verloren en de depeches spreken er reeds van, dat Rusland aan Oostenrijk zou voorgeslagen hebben, het montenegrijnsche grondgebied te bezetten, teneinde het vorstendom voor den totalen ondergang te vrijwaren. Oostenrijk zal zich in deze gevaarlijke zaak wel niet willen steken, maar de voorslag bewijst, dat prins Nikita's positie zeer bedenkelijk zijn moet.
Wij deelden in een onzer vorige afleveringen mede, dat Moukhtar-pacha, de opperbevelhebber der turksche strijdkrachten in Klein-Azië, wegens den geringen bijval zijner wapens zou afgezet en door een ander generaal vervangen worden. In Turkije bestaat er echter tusschen zeggen en doen een hemelsbreed verschil: de regeering leeft er bij paleis-intriges en ook het leger is er afhankelijk van. Toen dus de eene hofpartij Moukhtar-pacha's afzetting eischte en in zoover reeds gewonnen spel had, dat het bevel van terugroeping reeds uitgevaardigd en verzonden was, spande de andere partij, die het met den opperbevelhebber op het aziatisch oorlogsterrein hield, al hare krachten in, om den val haars gunstelings te verhinderen; zij wist het inderdaad zoover te brengen, dat het genomen besluit herroepen en Moukhtar-pacha gehandhaafd werd. Toen wist zij te bewerken, dat nieuwe en belangrijke versterkingen naar Klein-Azië gezonden werden, en zoo zijn 10.000 man versche troepen over Trebizonde in het hoofdkwartier van den opperbevelhebber aangekomen, zoodat de Turken weer met meer hoop op een gunstigen uitslag den strijd kunnen hervatten.
Inderdaad, de Turken zijn in de laatste weken minder ongelukkig geweest; niet alleen is het gewichtig Erzerum tot nog toe niet rechtstreeks door de Russen bedreigd, maar de Turken hebben een voorwaartsche beweging uitgevoerd. Hierdoor hebben zij Olti, op den weg tusschen Kars en Erzerum gelegen en reeds vroeger door de Russen in bezit genomen, opnieuw bezet en er eenige bataljons geregelde troepen geplaatst. Ook op andere punten hebben zij zich staande weten to houden, zoodat hun moed op nieuw verlevendigd en het geloof aan Moukhtar-pacha's volslagen ongeschiktheid wel wat verminderd is.
Toch is het voor de Turken nog niet alles couleur de rose. In een langdurig gevecht bij Sadikan, dat met het aanbreken van den dag begonnen, tot 's namiddags twee uur onafgebroken voortduurde, vochten 20.000 Russen tegen 12.000 Turken. Deze laatsten werden geslagen en hebben 600 dooden op het slagveld achter gelaten. Bij dit gevecht is de turksche bevelhebber Mehemed-pacha gesneuveld en moesten de Turken, door de kozakken achtervolgd, zich op Delibaba terugtrekken.
De geduchte grensvesting Kars, die reeds bij het begin van den oorlog door de Russen omsingeld werd, houdt zich steeds staande. De berenning is echter in eene geregelde belegering veranderd, voor zoover de stad, die met hare uitgestrekte verdedigingsliniën meer op een versterkt legerkamp dan op eene gewone vesting gelijkt, belegerd kan worden. Het bombardement der sterkte is begonnen, maar het vuur der Russen wordt met kracht beantwoord en menige welgelukte uitval der bezetting heeft de werken der belegeraars belangrijke schade toegebracht. Overigens kan de vesting het nog lang uithouden. Aan de rivier Kars-Tschaï gelegen, bezit zij een sterk kasteel, dat den omtrek beheerscht. In een vroegeren oorlog door de Russen stormenderhand ingenomen en vernield, werden de vestingwerken der stad door den engelschen generaal Williams herbouwd. In 1855 door den russischen generaal Murawieff opnieuw belegerd, verloren er de Russen bij een nachtelijken aanval 6000 man en alleen de hongersnood kon Kars tot overgave dwingen.
De in het vorig jaar door een circassischen officier vermoorde minister van oorlog, Hussein-Avni, bracht Kars in een geduchten staat van tegenweer. Hij omringde het met talrijke buitenwerken en forten, die op de omliggende hoogten aangelegd, een vijandelijk leger langen tijd kunnen tegenhouden. Ten noordwesten verheft zich op Ak-Dagh ('t witte gebergte) het tachtig meters boven het omringende terrein gelegen fort Arkanich; ten oosten en zuiden liggen 150 meters hoog de forten Ingles-Tabia (engelsche batterij) en Madjar-Tabia (hongaarsche batterij), de Kara-Dagh ('t zwarte gebergte) en de Top-Dagh ('t kanon-gebergte). De namen der forten zijn gegeven ter eere van de verdedigers van Kars in 1855, den engelschen generaal Williams en den hongaarschen uitgewekene Kmety. De verschillende forten zijn door een van bastions voorzienen dubbelen muur met elkander verbonden en met het nieuwste geschut bewapend.
Kars wordt in het geheel door 355 kanonnen verdedigd. Het garnizoen bestaat uit de brigades Hassan, Hussein-Sabré en Achmed-pacha, te samen 15 bataljons geregelde troepen, 3 bataljons redifs, 6 escadrons kavalerie, 11 veldbatterijen en 3 reserve-batterijen, een totaal van 32.000 manschappen vormende onder het opperbevel van Hassan-pacha.
Met zulke aanzienlijke strijdkrachten is het begrijpelijk, dat Kars een hardnekkigen we rstand kan bieden, zelfs aan een uitmuntend aangevoerd en ordelijk leger als het russische.
Terwijl de Russen beweren den oorlog te voeren, om in het vervolg de wreedheden der bashi-bazoeks en andere geregelde en ongeregelde turksche troepen tegenover de Kristen provinciën van het turksche rijk onmogelijk te maken en de porte tot menschelijker en billijker gevoelens terug te brengen, maken zij het in hun eigen land weinig beter, en niet alleen de Polen, maar ook de mahomedaansche stammen van het gedurende de laatste dertig jaren veroverde Trans-Kaukasië, gevoelen de geheele zwaarte der russische overheersching. Langs de oostkust van de Zwarte Zee, waar de turksche monitors en de turksche landingstroepen meester zijn, heeft de bevolking onder de schutse der turksche wapenen voorloopig niet veel van de russische soldaten te vreezen; maar meer in het binnenland, waar de mahomedaansche stammen, die zich slechts met we rzin onderworpen hebben, in opstand zijn gekomen, doch door den verren afstand, de moeilijkheid van het terrein en de waakzaamheid der Russen, niet door hunne geloofsgenooten uit Europeesch-Turkije kunnen ondersteund worden, daar hebben de russische soldaten vrij spel. De opstand wordt er onderdrukt op eene wijze, die aan de bulgaarsche gruwelen doet denken en deze in haat, wreedheid en bloeddorst niets toegeven. Vooral de kozakken mishandelen de oproerige Circassiërs en andere mahomedaansche stammen van den Kaukasus op de vreeselijkste wijze. De Russen doen zelven in hunne zegeberichten uit die oproerige gewesten, een deel van hunne wreedheden kennen, wanneer ze melden, dat geheele benden opstandelingen schier tot den laatsten man neêrgekapt zijn. Waar ze echter niet van spreken zijn de wreedheden, die ze zich tegen de ongewapende en weerlooze mahomedaansche bevolking veroorlooven. De circassische dorpen worden tot den grond toe afgebrand, de vrouwen en kinderen weggevoerd en op de gruwelijkste wijze mishandeld, de mannen, ook zij die de wapenen niet tegen de Russen opvatten, worden gedwongen afstand van hun geloof te doen en den griekschen eeredienst te omhelzen, zoodat de zoogenaamde redders bij slot van rekening geen haar beter zijn dan zij, die voor hunne wreedheden door de Russen moeten gestraft worden.
Dat Rusland onder zulke omstandigheden weinig dienst heeft van zijne wingewesten in het zuiden, in gemakkelijk na te gaan, en de circassische hulpbenden, die het bij zijn leger