De dochter van den kapitein.
Eene dorpsgeschiedenis.
(Vervolg en slot.)
Hoofdstuk VI.
Besluit.
De drukten der verkooping hebben ons de dochter van den rampzaligen kapitein al te lang uit het oog doen verliezen; wij haasten ons dus tot haar terug te keeren. Wij verlieten haar aan het doodsbed haars vaders, toen zij als eene arme, verlatene weeze achterbleef. Spoedig stond haar echter een trooster ter zijde: het was de brave pastoor van het dorp, die geene middelen onbeproefd liet om haar in heur ongeluk op te beuren en met Emelie te overleggen, wat haar te doen stond.
De wijde, wijde wereld stond voor haar open, maar het jonge meiske schrikte voor de wereld terug, die haar nog geheel onbekend was en ook - hoe zou er een plekske te vinden zijn, waar zij, de verlatene en onbekende, een eerlijk stuk brood kon verdienen, zij, wier handen niet gevormd waren om ruwen arbeid te verrichten? Van de barmhartigheid van anderen te leven, het genadebrood te moeten eten, - o, daar kwam haar fiergemoed tegen op, en zoo scheen de toekomst haar duister toe en geen straal van hoop of uitkomst lichtte haar voor op het treurige levenspad.
De goede pastoor deed wat hij kon om het meisje moed voor het heden en hoop en vertrouwen voor de toekomst in te boezemen. Door zijn invloed hoopte hij te eeniger tijd voor haar wel de eene of andere geschikte en naar hare krachten en bekwaamheden berekende betrekking te vinden; voor het oogenblik bleef haar echter niets anders over, dan zoolang mogelijk het huis te bewonen, terwijl het meubilair ter harer beschikking bleef, daar de pastoor, volgens zijne opgave, door bemiddeling van een vertrouwd persoon had weten te bewerken, dat dit niet in de verkooping zou begrepen worden. De laatste pensioen-uitkeering van den overleden kapitein was voldoende, om voorloopig in hare behoeften te voorzien en in dien tusschentijd zou er wel iets gevonden worden, dat haar uitkomst bezorgde.
Emelie schikte zich naar de raadgevingen van den pastoor; deze wist haar een veertienjarig meiske te bezorgen, dat haar tot gezelschap diende en tevens in de lichte huiselijke bezigheden behulpzaam was. Zoo leefde zij een maand voort en de in ons vorig hoofdstuk geschetste verkooping was reeds sedert veertien dagen achter den rug. Hoe kalm hare dagen ook voorbij snelden, gevoelde zij zich toch ongelukkig. De herinnering aan het rampzalig uiteinde van haren vader pijnigde haar dag en nacht, en ook de onzekere toekomst joeg haar telkens een huivering duor de leden. Kon iedere dag, dien zij in de woning doorbracht - helaas, niet langer hare woning! - niet de laatste zijn? Had de nieuwe kooper niet het recht haar buiten de deur te zetten? want al verzekerde de pastoor, dat daar voorloopig geen gevaar voor was, heel gerust was zij er niet op. En waar zou zij dan heen? De pastoor, haar eenige raadsman en vriend, zeide dat hij nog niets had kunnen vinden wat voor haar geschikt was, en zoo zag zij elken dag met vrees en angst tegemoet.
Op zekeren achtermiddag kwam de herder der gemeente Emelie opnieuw eon bezoek brengen. Zijn gelaat teekende tevredenheid en vergenoegen, hij moest ongetwijfeld goede tijding hebben, en de uitdrukking zijner oogen gaf dit zoozeer te raden, dat Emelie onwillekeurig uitriep:
‘Hebt gij eene betrekking voor mij gevonden, mijnheer pastoor?’
‘Gij zij t wel voorbarig, mijn kind,’ sprak de pastoor goedig, ‘maar het verlangen om een eigen thuis te hebben, doet uw ongeduld verschoonbaar zijn.’
‘Een eigen thuis!’ zuchtte Emelie, ‘voor de arme, verlatene weeze bestaat die niet meer. Ik zou al blijde mogen zijn, zoo de een of andere familie mij wilde opnemen en, in ruil voor mijn geringen arbeid, mij brood en dak geven. Ik mag echter niet morren, mijnheer pastoor, en altijd zal ik u dankbaar zijn, zoo u mij eene positie konde bezorgen die, hoe nederig ook, mij ten minste van de drukkende onzekerheid verloste.’
‘Ik begrijp u, Emelie,’ hervatte de pastoor, ‘het stuit u tegen de borst van anderer goedheid of inschikkelijkheid gebruik te moeten maken, en toch ziet gij evenzeer op tegen hetgeen men den dienstbaren stand noemt.’
Emelie knikte stilzwijgend, terwijl een traan langs hare bleeke wangen rolde.
‘Ik bewonder uwe vrouwelijke scherpzinnigheid, Emelie, die u terstond deed vermoeden, dat ik met eenig voorstel voor den dag zou komen,’ vervolgde de pastoor, ‘maar het rechte hebt gij toch niet kunnen raden. Ik wilde u namelij’ voorstellen dit huis te blijven bewonen.’
‘Onmogelijk, mijnheer pastoor; de nieuwe kooper zal en moet te eeniger tijd zijn eigendom opeischen en behalve dat.......’
‘Ik weet wat gij zeggen wilt, mijn kind; maar indien ik u zeide, dat liuis en grond uw eigendom zijn?’
‘Dan zou ik antwoorden dat gij schertst, mijnheer pastoor! De verkooping heeft immers plaats gehad.’
‘Dat ontken ik niet, maar ik kan u tevens meêdeelen, dat de verkochte goederen op u beschreven zijn en dat ze u werkelijk toebehooren.’
‘Gij spreekt in raadsels, mijnheer pastoor.’
‘Dit papier moge een gedeelte van het raadsel oplossen.’
Dit zeggende reikte de pastoor het verbaasde meiske een gezegeld document over, 't welk inhield, dat het huis en de bijbehoorende gronden door juffrouw Emelie Max aangekocht en de kooppenningen betaald waren.
Na de lezing van het stuk zag het meiske den pastoor opnieuw vragend aan, doch was van verbazing niet in staat een woord uit te brengen.
‘Ik begrijp dat gij eene verklarihg van mij verlangt, Emelie, en ik mag u die niet onthouden. Welnu, dezelfde persoon, die wist te bewerken, dat gij uw meubilair kondet behouden, heeft eveneens het huis aangekocht en ter uwer beschikking gesteld.’
‘Maar ik bezit, zoover ik weet, geen enkelen bloedverwant, die zich aan mij kan laten gelegen liggen. De zaak wordt er mij volstrekt niet duidelijker door.’
‘Gij kunt een vriend hebben, die zich uw lot aantrekt en u het leven aangenaam tracht te maken.’
‘Mag ik een misschien onbescheiden vraag doen, mijnheer pastoor?’
‘Spreek op, Emelie.’
‘Zoo gij die vriend waart, mijnheer pastoor?’
‘Gij vergeet dat ik slechts een arm dorpspastoor ben, die eene geheele kudde te weiden heeft.’
‘Dat is waar,’ zeide het meiske, ‘maar nu wordt mij alles nog ingewikkelder. Help mij