De Belgische Illustratie. Jaargang 9(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Moeder en kind Twee tafereeltjes uit de huiskamer. I. Het zonneke gluurt door de heldere ruiten, En vult het vertrek met zijn koestrenden gloed; 't Is vreugde daarbinnen en vreugde daarbuiten, Blij lacht de natuur en blij lacht het gemoed. De geur van de bloemekens dringt door de reten Bij 't lied dat de borst van het vinkjen ontvloot; En moeder, voor 't vroolijke venster gezeten, Aanschouwt slechts den liefling die speelt op haar schoot. Zij spiegelt zoo blijde, zoo zalig haar oogen In de oogjes, zoo rein als kristal, van het wicht, En tracht er te lezen, verrukt en bewogen, Wat trek van het zieltje er verborgen in ligt. Zij liefkoost zoo zachtjes het mollige koontje, En noodigt de lipjes tot glimlachen uit, En lokt uit het mondjen een stamelend toontje, Dat reeds in haar oor als een moedernaam luidt. Bevredigt de kleine haar vurig verlangen. Dan smaakt zij het zoetste, het zaligst genot, Dan kust zij haar schatje op de rozen der wangen, En dankt in haar hart voor dien zegen van God. II. Helaas, de vreugde is broos! De wangen mogen gloeien En hupplen moge 't hart van vrede en blij genot, Ras zal de traan der smart den vreugdeblos besproeien, De rozen welken doen van 's menschen doornig lot. Daar zit zij troosteloos, de moeder, in haar smarte, En door een tranenvloed slaat zij den blik op 't wicht - Haar eenigst pandje, straks de lust nog van haar harte - Dat worstlend met den dood nu in het wiegje ligt. Ach, nog zoo kort geleên, wat toen die koontjes blonken, Wat homelzaligheên er straalden uit dat oog! Nu is de wang verbleekt en 't oogje ligt verzonken Diep in de holte, reeds getint met blauwen boog. Ach, nog zoo kort geleên, wat weelde mocht zij smaken, Als zij het spelen zag en lachen op haar schoot! Nu ligt het roerloos neêr, om na een poos te slaken Den zucht, die haar verkondt: uw lieveling is dood! Dien laatsten zucht verhoên -o! kon haar rijkdom baten, Hoe gaarne wierp zij goud en peerlen van zich af! - Zij ziet ten Hemel op en bidt en zegt gelaten: ‘'t Worde Engeltje van Hem, die mij het eenmaal gaf!’ G. Jonckbloet. Vorige Volgende