Geillustreerd nieuws.
Inhoud:
Het eerste chineesche gezantschap bij het engelsche hof. - Een drama in de Roode Zee. - Mexicaansche oudheden.
China heeft reeds sedert vele jaren zijn afzondering moeten opgeven, en de verheven keizer van het Hemelsche Rijk is gedwongen geworden zijne havens voor de handeldrijvende volken van Europa te openen. Daartoe heeft ongetwijfeld meêgewerkt het gevoel, dat men zich op den duur niet aan de beweging van den wereldhandel onttrekken kon, terwijl de oorlogsvloten en landingstroepen der europeesche zeemogendheden, met name Engeland en Frankrijk, die de ongehoorde stoutheid hadden de chineesche zeehavens te blokkeeren en te beschieten, en die zelfs in het har[t] van het Hemelsche Rijk den grootmachtigen beheerscher van 400 millioen Chineezen in zijn porceleinen paleis bij Peking een gewapend bezoek durfden brengen, het overige gedaan hebben.
Toch werden de barbaren, zooals de Chineezen de Europeanen noemen, in China nog langen tijd met geen goed oog aangezien, maar de vastberaden houding van den engelschen gezant te Peking, sir Thomas Wade, deed de chineesche regeering inzien, dat er met Engeland niet te spelen viel en de Zoon des Hemels - zooals de Chineezen den keizer noemen - heeft weinige maanden geleden een stap gedaan, die de eerste schrede is tot een duurzamer en inniger verbinding tusschen het oosten en het westen, tusschen het rijke en onmetelijke China en Europa. De keizer heeft namelijk een blijvend gezantschap naar Engeland gezonden, dat reeds te Londen is aangekomen in den persoon van zijne excellentie Kuo-sung-tao, eersten ambassadeur van zijne verhevene majesteit den keizer van het Hemelsche Rijk bij het hof van St.-James. Dat voorname personage, de vertegenwoordiger van zulk een doorluchtigen gebieder, is natuurlijk van een talrijk gevolg vergezeld. Behalve zijne vrouw, heeft de groote gezant nog een ander groot personage bij zich, den gewezen mandarijn en staatsdienaar Liu-hsi-hung namelijk, die als tweede ambassadeur fungeert, benevens een secretaris, taalmannen, bedienden en een heele sleep koks, barbiers, kleêr- en schoenmakers en zoo meer. Heeft de doorluchte Kuo-sung-tao gemeend, dat dergelijke personen in Londen niet te vinden zouden zijn, of dacht hij het noodzakelijk, om den glans van den naam zijns meesters op te houden, dat hij de bevolking eener kleine stad met zich voerde? Die vraag is moeielijk te beantwoorden, maar het is intusschen een verblijdend verschijnsel, dat de chineesche keizer er eindelijk toe besloten is zich voor goed in Europa te doen vertegenwoordigen.
Wij geven hierbij de portretten van de beide hoofdpersonen der eerste chineesche ambassade in Europa, beiden hebben vroeger in hun vaderland gewichtige betrekkingen bekleed en genoten het volle vertrouwen van den keizer en de chineeschè Regeering. Zijn excellentie Kuo-sung-tao telt ongeveer zestig jaar, Liu-hsi-hung is eenige jaren jonger. De Engelschen roemen hen als welopgevoede, ontwikkelde en begaafde mannen, die vrij zijn van de vooroordeelen aan hun landaard eigen.
Weinige weken geleden is de Roode Zee getuige geweest van een grootsch, maar ijzingwekkend schouwspel - het verbranden namelijk van het egyptische stoomtransportschip de Seraphis, dat niet minder dan 400 soldaten aan boord had. Wij willen dit vreeselijk drama eenigzins in bijzonderheden beschrijven.
De egyptische generaal Gordon-pacha had zich met eene afdeeling troepen van het eiland Massonah, aan de kust van Abyssinië, met welk rijk de onderkoning van Egypte in oorlog is, op de Seraphis ingescheept met bestemming naar Suez. De Seraphis is eene ruime en prachtige stoomboot, in Engeland gebouwd; de reis was voorspoedig; het schoone vaartuig kliefde met snelheid de roodgekleurde wateren der zee, en de groene bergen en witte woningen langs de aziatische en afrikaansche kust vloden snel als een pijl naar den achtergrond. De zee was kalm en niets deed eenig naderend onheil voorzien, toen de Seraphis, in de nabijheid van Zafarana gekomen, eensklaps het tooneel eener grenzelooze verwarring werd. Met een geweldigen slag berstte plotseling een der stoomketels uit elkander, en hoewel de Seraphis niet zonk of uit elkander sprong, had de vuurgloed zich aan het schoone vaartuig meêgedeeld en woedden weldra de vlammen in het ruim, op het dek - overal. Meer dan vier honderd personen werden door den vreeselijken vuurdood bedreigd, want eene poging om op de naburige kust aan te houden mislukte, daar de machines uit elkander waren geslagen en de windstilte de werking der zeilen onmogelijk maakte. Het was een vreeselijk oogenblik. Bijna zinneloos van schrik woelden al die honderden ongelukkigen op het dek door elkander - op het dek, daar het door den brand reeds gloeiend heet begon te worden in het ruim, waarover de blakerende vlammen heensloegen. Te vergeefs trachtten Gordon-pacha en de kapitein der stoomboot eenige orde onder dien wilden hoop te brengen: het dreigende gevaar had alle banden van orde en tucht verbroken, en de bevelen van den bevelhebber werden overstemd door het loeien der vlammen en het, angstgeschreeuw der wanhopige bemanning. Het scheen of de grootheid van het gevaar aan de wanhopende menigte zelfs de kracht om zich te redden ontnomen had, daar geen boot te water werd gelaten, geen poging werd aangewend om aan den vuurdood te ontsnappen.
De redding zou echter van eene andere zijde opdagen. Aan de reede van Zafarana lag de Agra, een engelsche driemaster, en niet zoodra had de kapitein van dat vaartuig den brand op de egyptische stoomboot bemerkt, of hij liet al zijne booten te water en met kracht van riemen voeren de engelsche matrozen naar den brandenden vuurkolk, om de in doodsnood verkeerende bemanning te redden.
Dit gezicht gaf weêr eenigen moed aan de ongelukkigen, die met zulk een vreeselijken dood bedreigd werden; wel nam de brand in hevigheid toe, wel woedden de vlammen met telkens grooter kracht en joegen zij bijwijlen als de vernielende sirocco over het dek heen, maar met iedere seconde naderden meer en meer de redders, en spoedig lagen de engelsche sloepen aan de zijde van de Seraphis. Als een wilde stortvloed stormden nu de egyptische soldaten naar die zijde van het schip, waar de reddende booten zich bevonden; doch de Engelschen, die begrepen dat dit ordeloos opdringen het verderf van allen kon ten gevolge hebben, dreigden terug te keeren, en zoo gelukte men er in de ontscheping mogelijk te maken. De beschikbare booten waren echter te klein om allen te bevatten, doch de Engelschen lieten nu ook de nog bruikbare sloepen van de Seraphis te water, en zoo kon de geheele bemanning van het brandende stoomschip geborgen worden.
Het was hoog tijd: de vlammen hadden zich reeds aan het geheele vaartuig meêgedeeld en het dek kon ieder oogenblik in den vuurpoel wegzinken. Een zucht van verlichting ontsnapte aan de borst van al die honderden, toen de engelsche matrozen met hun kostelijke vracht van de Seraphis afhielden en zij zich gered dachten. En toch zou nog een nieuw gevaar de aan den dood ontsnapten aangrijpen: de kanonnen van het stoomschip, door het vuur gloeiend geworden, ontbrandden en de kogels vlogen over de golven en dreigden redders en geredden in den schoot der golven te begraven. Het gevaar was inderdaad dreigend; snel volgden de schoten elkander op, en menige kogel vloog dicht boven de hoofden van schepelingen en soldaten heen, om eenige boogscheuten verder in de golven neêr te ploffen. Gelukkig echter werd ook dit gevaar ontweken, en werden vier honderd man door de kloeke Engelschen behouden aan wal gezet. Een dertigtal echter hadden òf onmiddellijk bij het springen van den stoomketel, òf later door de vlammen aangegrepen, bij deze ramp den dood gevonden.
Van het prachtige stoomschip is niets overgebleven; toen de vlam de kruitkamer bereikte, sprong het met een geweldigen slag uit elkander, de brandende overblijfselen naar alle zijden heen slingerende.
Hoe vele schatten liggen nog in den schoot der aarde begraven! Niet alleen bevat de grond een overvloed van edele metalen en kostelijke gesteenten, maar in de vlakten, in de bosschen, zelfs in de wildernissen der oude en nieuwe wereld vindt de geschied- en oudheidkundige tallooze overblijfselen van een vroeger volksbestaan, van eene dikwijls verfijnde en ongedachte beschaving, al is die ook eene geheel andere dan de beschaving onzer dagen. Onder het stof der eeuwen begraven, liggen schier overal bewonderenswaardige voortbrengselen van kunst, smaak en weelde als opgehoopt, die slechts op een scherpen blik en eene vlijtige hand wachten, om opnieuw het daglicht te zien en getuigenis af te leggen van de kunstvlijt en het vernuft van schier vergeten volken, en aldus kostelijke bijdragen te leveren tot de geschiedenis der vroegere eeuwen.
Meer dan eens waren wij in de gelegenheid kennis te maken met de belangrijke ontdekkingen van onvermoeide oudheidkundige onderzoekers: aan de hand van generaal Cesnola en dr. Schliemann deden wij onze lezers een aantal hoogst merkwaardige kunstschatten van de oude koningen van Cyprus en Mycene beschouwen; - thans willen wij hen overvoeren naar het verre westen, het ongelukkige, maar vruchtbare Mexico, het land der oude Tolteken en Azteken, om uit de donkere bosschen van Yucatan een aantal lang verborgen oudheidkundige schatten te voorschijn te zien komen.
Wie Mexico hoort noemen, denkt aan het land der onafgebroken revoluties en soldatenopstanden, ziet weêr voor zijn geest de bloedige schim van den misleiden en verraden Maximiliaan verschijnen, maar herinnert zich tevens den stoutmoedigen en avontuurlijken Cortez, die (in 1519) het schier ongelooflijk waagstuk volvoerde, om met een handvol Spanjaarden, in alles 5 à 600 man, het onmetelijke en sterk bevolkte rijk van den mexicaanschen koning Montezuma binnen te rukken, de tegen hem afgezonden legers, veertig à vijftig duizend man sterk, te verpletteren en de bloeiende, machtige hoofdstad van het rijk als een overwinnend veldheer binnen te rukken.
En toch waren de toenmalige bewoners van Mexico, de Azteken, geen onbeschaafde, wilde volksstam; integendeel, zij waren tot een hoogen trap van beschaving opgeklommen; zij bezaten talrijke steden, kenden de waarde en het gebruik van het goud en van andere metalen, bouwden prachtige tempels en waren in velerlei kunstwerken ervaren.
Zelfs vóór de langdurige heerschappij der Azteken met hunne gevreesde koningen of keizers; nog voor de Tolteken, een indiaansche volksstam, de voorgangers der Azteken, in het schoone Mexico gebied voerden, had het land reeds al de vormen eener eigenaardige beschaving aangenomen. Een beroemd reiziger heeft onlangs in het hart van de mexicaansche provincie Yucatan talrijke oudheden ontdekt, welke op die bewoners der grijze oudheid betrekking hebben. Het zijn vreemdsoortige afgodsbeelden, muren en kolommen van tempels, bedekt met hiëroglyphen; het zijn ruïnen van grootsche bouwwerken, de nog altijd ontzagwekkende overblijfselen van de hoofdstad der Itzaës, die voor duizenden jaren Mexico bewoonden en wier koning of groot-opperhoofd Chaoemol reeds lang voor Kristus' geboorte in de hoofdstad Chitchen regeerde. De gevonden muurschilderingen en de hiëroglyphen op steenen en zuilen, ten deele reeds ontcijferd, geven de mate van beschaving van dat volk aan, en hebben gedeeltelijk reeds den sluier opgeheven, door den nacht der tijden over de Itzaës uitgespreid.
De beschaving van dit volk komt in veel opzichten met die der oude Egyptenaren overeen, en de gedane ontdekkingen zijn even belangrijk als de opgravingen in het Nijldal. Vooral de grafstede van koning Chaocmol is merkwaardig: men vond er een nog welbewaard standbeeld van dien koning der grijze oudheid, benevens tallooze kunstvoorwerpen uit dien langvervlogen tijd. De grafsteen des konings is door ons in gravuur gebracht naar eene photographie op de plaats zelve genomen: zij stelt een tieger met een menschenhoofd voor, veel gelijkende op de sphinxen van het oude Griekenland.