De zijdeworm.
Wat het goud is onder de metalen, is de zijde onder eene andere categorie, de duurzaamste, kostbaarste en meest gezochte kleedingstoffen. Er was een tijd, toen de zijde in Europa letterlijk tegen goud werd opgewogen, en in Rome pruttelde het volk, dat toch nog al een beetje weelde verdragen kon, dat Julius Cesar een zijden kleed durfde dragen. Thans is de zijde algemeen bekend en gedragen, maar in vroeger eeuwen moest die kostbare stof uit het verre China of Indië komen, wat met overgroote gevaren en onkosten gepaard ging.
De eerste zijde is waarschijnlijk in China vervaardigd, en men wil, dat reeds 2000 jaar vóór Kristus de zijdeteelt in het Hemelsche Rijk algemeen beoefend werd. In Europa, bepaaldelijk in Constantinopel, is zij het eerst onder keizer Justinianus (527-565) bekend geworden, terwijl zij zich slechts langzamerhand door het overig Europa verspreidde. In de achtste eeuw door de Arabieren naar Spanje overgebracht, kwam zij in de twaalfde eeuw in Italië en eerst in de veertiende eeuw (1340) in Frankrijk.
Vooral in dit laatste land bereikte de zijdeteelt een hoogen trap van bloei en houdt zij duizenden menschen bezig. Voor 1870 bedroeg de jaarlijksche uitvoer van zijde uit Frankrijk het belangrijke cijfer van ruim 400 millioen franken.
Wij willen onzen lezers in het kort de geschiedenis van het onoogelijk, maar hoogst nuttige dierken mededeelen, 't welk ons de zijde levert, van den zijdeworm of de zijderups.
Even als bij de meeste andere rupsen en kevers, ondergaat de zijdeworm drie gedaanteverwisselingen. In het voorjaar, tegen den tijd dat de moerbezieboom (de zijdeworm voedt zich uitsluitend met de bladeren van dat gewas, bepaaldelijk van den witten moerbezieboom) bladeren krijgt, komen de kleine zwarte rupsen uit de eikens te voorschijn. Het dierke treedt zijn eerste gedaanteverwisseling in. Het zijderupske, of zooals het minder eigenaardig genoemd wordt, de zijdeworm groeit snel, heeft buitengewoon veel voedsel noodig en vervelt in den tijd van zijn kortstondig leven, 5 à 6 weken, verscheidene malen. De dierkens behoeven eene zorgvuldige oppassing; ze bevinden zich op boven elkander gelegde rijen van matten of houten ramen, waarlangs zij zich vrij bewegen kunnen (zie de laatste bladzijde van deze aflevering, figuur 7); hunne verblijfplaats moet zorgvuldig schoon gehouden worden. Wanneer de tijd van het spinnen aangebroken is, wordt de zijdeworm, die van zwart geel, of vuilwit en bijna een vinger lang geworden is, doorzichtig; hij eet dan niet meer, maar wendt zich onrustig heen en weêr; de zijdekweeker plaatst de dierkens dan, 't zij tusschen, in den vorm van een V gegroeide, takskens van bessemrijs, 't zij in een houten raampke (fig. 2), waar zij zich inspinnen en den zoogenaamden cocon voortbrengen. De zijdeworm heeft in het lichaam twee lange klieren, de zijdeklieren, die eene witte of gele min of meer vettige vloeistof bevatten, welke in de lucht hard wordt en bij den mond door twee smalle kanalen in den vorm van uiterst fijne draden te voorschijn komen. Deze draden windt de zijdeworm zich om het lichaam, en het dier is ingesloten en de cocon gereed (fig. 3). Het dier heeft zijne tweede gedaanteverwisseling ondergaan, want als men het omhulsel verwijdert, blijft daar binnen de pop over (fig. 4). De meeste in de cocons zittende poppen worden gedood - boven heeten waterdamp, in een warmen oven, enz. - ten einde het doorbreken der vlinders te verhoeden, terwijl men alleen de beste en schoonste cocons bewaart, bijv. in glazen flesschen (fig. 6), waaruit na verloop van eenigen tijd de vlinder in zijne derde of volkomen gedaanteverwisseling te voorschijn komt. Deze vlinders zijn vuilgeel van kleur; zij gebruiken geen voedsel, kunnen niet vliegen - alleen de braziliaansche zijdevlinder (zie fig. 5) is daarvan uitgezonderd - en leggen op de bladeren van den moerbezieboom (fig. 1) een twee à driehonderdtal eikens, of wel de zijdekweeker zorgt dat ze, zooals in Frankrijk, op linnen, of zooals in China, op papier gelegd worden, waarna de vlinders sterven. De eikens blijven den geheelen winter op eene drooge, koele plaats bewaard, en worden in het voorjaar in een meer warm vertrek gebracht om ze te doen uitbroeien.
De cocons, waarvan men de poppen gedood heeft, worden eerst met een soort van boender met warm water gewasschen (fig. 8), om de buitenste omhulling los te maken, waarna die losse zijde, flos- of floretzijde genoemd, die slechts geringe waarde heeft, met de hand afgewonden wordt (fig. 9). Nu blijft nog het stijve, sterk saamgedrongen omhulsel over, dat de eigenlijke zijde levert en die bij vier, zes of tientallen te gelijk, naar de dikte van den draad, tot strengen wordt gewonden (fig. 10 en 11), terwijl de cocons in warm water liggen, om de min of meer vettige stof op te lossen en het afwinden te bevorderen.
De draad, dien men van een enkelen cocon verkrijgt, kan tot 1000 meters lang zijn.
Natuurlijk wordt die zijde, welke tot het weven van stukken moet dienen, niet tot strengen, maar na getwijnd te zijn in de zijdeweverijen, die meestal in en om de stad Lyon in de afzonderlijke woningen der werklieden gevonden worden, zooals onze afbeelding op bl. 261 er een te zien geeft, verwerkt.