‘Elaine.’
Mej. M.L. Gow, de schilder van dit stukje, is onlangs verkozen tot lid van het instituut voor schilders in waterverf, en haar ‘Elaine’ is het eerste stuk dat zij exposeert. Gaarne verklaren wij dat deze eerste vrucht veel doet verwachten en geheel en al de kunstenaarsfamilie waardig is, waartoe zij behoort. De vader van mej. Gow is een der voornaamste leden van de vereeniging van engelsche kunstenaars, en haar broeder is insgelijks lid van het instituut voor schilders in waterverf, waar hij onder de jonge figuur-schilders, op wie het instituut zooveel roem draagt, eene eerste plaats inneemt. Een zijner laatste schilderijen ‘het ontzet van Leiden’ in olieverf is onlangs bekroond. Het onderwerp van mej. Gow is ‘Elaine,’ een der schoonste en zeker een der pathetische figuren van Tennyson's ‘Idylls,’ welke figuur alleen door Tennyson's woorden beter geschilderd is. De aanvang van het gedicht is het beste commentaar op de schilderij; wij laten het hier daarom letterlijk vertaald volgen:
Elaine, de schoone, Elaine, de beminnelijke,
Elaine, de leliën-docliter van Astolat,
Bewaart in haar kamer, op een toren, die op het Oosten uitziet,
Het heilige schild van Lancelot;
Zij plaatst het, waar de eerste straal uit het Oosten
Er op valt en haar, door zijn schittering, uit den slaap wekt
Want, vreezende voor roest en slijk, maakt zij er
Een zij den overtrek voor, en borduurt er
Al de deviezen op, die op het schild staan,
ln dezelfde kleuren, en voegt er uit haar eigen
Een rand van bladeren en bloemen en
Een vogel in zijn nest aan toe.
Zij was er nog niet meè tevreden, want dagelijks
Beklom zij, haar huis en haar vader verlatende,
Dien toren, sluit de deur achter zich,
Neemt den overtrek weg, en leest in het naakte schild.
Nu veronderstelt zij eene verschrikkelijke bedoeling in zijne wapenen,
Dan maakt zij er eene aangename geschiedenis van,
Elken slag die het zwaard er op heeft gegeven
Uitleggende: deze slag is 't laatst gegeven;
Die tien jaar vroeger; deze kreeg het te Caerlyle;
Die te Caerleon; gene te Camelot:
En ha, Goddank, wat een slag was deze!
En hier een houw, die doodelijk zou geweest zijn, maar God
Brak de sterke lans en deed zijn vijand vallen,
En redde hem: Zoo leefde zij fantaseerend.
|
|