vijand bedreigd of belegerd, over te bregnen.
Toen de Amerikaan Fulton de toepassing van den stoom op schepen uitgevonden en toegepast had, begreep Van der Bilt spoedig welk een onmetelijk voordeel hij van die uitvinding zou kunnen trekken; hij kocht eene kleine stoomboot, later eene grootere en was spoedig in de havens der Vereenigde Staten bekend onder den naam van commodore Van der Bilt.
Op vijfendertigjarigen leeftijd had hij reeds eene aanzienlijke fortuin verzameld; hij kocht nu verschillende stoomschepen aan en wist al zijne mededingers te overvleugelen. Zoodra de eerste berichten omtrent het vinden van goudmijnen in Californië bekend werden, opende hij een geregelden stoombootdienst tusschen New-York en San-Francisco en zag zijn vermogen nog aanmerkelijk vermeerderen. Later organiseerde hij andere stoombootliniën, ook tusschen Amerika en Europa, zoodat hij weldra een zestigtal booten in dienst had. Reeds in 1853 was de commodore algemeen bekend en bij eene reis, die hij gedurende dat jaar op zijne eigene prachtig ingerichte stoomboot de North-Star naar Europa maakte, werd hij overal met vleiende eerbewijzingen ontvangen en zag hij zich met de vereering omringd, die een vorstelijk vermogen in onze geld-eeuw geeft.
Toen het vermogen van Van der Bilt tot het ongehoorde cijfer van 200 millioen franken aangegroeid was, ontdeed hij, de stoombootkoning, zich van zijne stoomschepen, om ze in andere handen over te geven; het was echter niet de zucht naar rust en gemak, welke hem daartoe aandreef; integendeel, hij wilde zich in nog reusachtiger ondernemingen werpen: zijn scherpe blik had ingezien, dat de gouden tijd der stoomscheepvaart voorbij en die der spoorwegen aangebroken was. Hij maakte dus een tijdige frontverandering en kocht een aantal spoorwegliniën aan, waardoor hij spoedig heer en meester was over de voornaamste spoorwegen van Noord-Amerika. Zijne ondervinding, zijn ondernemingsgeest en ijzeren volharding wisten aan alle concurrentie het hoofd te bieden en, gunsteling der fortuin als hij was, zag hij spoedig zijn kolossaal vermogen meer dan verdubbeld en liet hij bij zijn overlijden een ontzaglijk vermogen na, dat op meer dan 450 millioen franken geschat wordt.
Van der Bilt had tot levensspreuk aangenomen: ‘let op uwe zaken, maar deel niemand mede hetgeen gij onderneemt, alvorens gij geslaagd zijt.’ Hij was steeds zuinig, had weinig behoeften en opende slechts zelden zijne beurs voor weldadige doeleinden. Zijn eenige hartstocht, behalve die der groote en gewaagde ondernemingen, was zijn liefhebberij voor paarden: daarvoor had hij ongehoorde sommen over en zijn stal was een der best voorziene van de Vereenigde Staten.
Zijn oudste zoon heeft het grootste gedeelte van het vermogen van den commodore geërfd en zet de zaken zijns vaders voort.
België heeft de vorige maand een der weinige overgebleven leden van het Nationaal Congres van 1830, den geleerden en godvreezenden kanunnik De Smet, door den dood verloren. De overledene was in zijn vaderlad algemeen bekend door de gewichtige rol, die hij eenmaal in de geschiedenis van België vervulde - hij nam een levendig deel aan de beraadslagingen van het na de gebeurtenissen van 1830 te Brussel bijeengeroepen Congres, en was een der afgevaardigden, die prins Leopold van Saksen-Coburg de kroon van het nieuwe rijk aanboden - maar meer nog door zijn beminnelijk karakter, grondige geleerdheid en onuitputtelijke weldadigheid.
Kanunnik De Smet bekleedde langen tijd den leeraarstoel van de rethorica en van de kerkelijke geschiedenis te Aalst en te Gent, was lid van de belgische koninklijke academie van kunsten en wetenschappen, en heeft een aantal werken over de geschiedenis geschreven, die zijn naam als geschiedschrijver gevestigd hebben. In zijne uren van uitspanning beoefende hij in vroeger jaren, eveneens met niet ongunstig gevolg, de poëzie en stond zelfs bij Bilderdijk hoog aangeschreven.
Al degenen, die den betreurden overledene gekend hebben, verklaren eenstemmig, dat kanunnik De Smet bij zijne diepe geleerdheid een hoogst beminnelijk karakter bezat. Het was zijn grootste genoegen de onmetelijke schatten zijner veelomvattende kennis en rijke levenswijsheid aan zijn talrijke leerlingen meê te deelen, terwijl vooral de armen zijner geboortestad in hem den edelen weldoener betreuren.
Joseph-Jean de Smet werd den 11en december 1794 te Gent geboren, en overleed ter zelfder stede den 17en februari 1877. Zijn dood was voor den edelen priester eene verlossing van een jarenlang lijden, dat hij echter met een voorbeeldig geduld verdroeg: het is voor hem een overgang naar een beter leven, waar hij ongetwijfeld het loon zijner verhevene deugden ontvangen heeft.
Een der grootste reuzenwerken van onzen tijd is ongetwijfeld de doorgraving van den St.-Gothard of het aanleggen van den tunnel, die Italië in direkte verbinding met Duitschland moet brengen.
De hemelhooge Alpenketen, waartoe ook de St.-Gothard behoort, scheen een onoverkomelijke scheidsmuur tusschen Italië en het meer noordelijk gedeelte van Europa te zullen blijven; het denkbeeld, dat eenmaal de vliegende locomotief door het hart der graniet-rotsen heen zou stoomen, om een band te leggen tusschen landen, die de natuur in hare reuzenmacht vaneen had gescheiden, zou vroeger een hopelooze, ja, zinnelooze gedachte hebben toegeschenen, en toch - de mensch, die de krachten der natuur schijnt te trotseeren en te gebieden, is voor dien arbeid van reuzen niet teruggedeinsd; binnen weinige jaren zal hij voleindigd zijn en de reiziger, op de vleugelen van den stoom, met alle hinderpalen spottend, door het gebergte heen gevoerd worden en het hart der ontzaglijke rotsgevaarten doorsnijden.
De doorgraving van den St.-Gothard is een ware reuzenarbeid, een dier stoute, grootsche ondernemingen dezer eeuw, waarover wij onze lezers eenigszins nader gaan onderhouden.
Er bestond tot heden geen bruikbare en veilige handelsweg tusschen Duitschland en Italië: Zwitserland scheidde door zijne met sneeuw bekroonde gebergten beide landen van elkander. Door de vorderingen der wetenschap voorgelicht, kwam het vroeger als onzinnig verworpen denkbeeld allengs tot rijpheid, om dien natuurlijken scheidsmuur te doorboren en werden er onderhandelingen tusschen de regeeringen der drie belanghebbende landen - Duitschland, Zwitserland en Italië - aangeknoopt, om op die wijze eene snelle en rechtstreeksche verbinding tot stand te brengen. Na eenige aarzeling omtrent de plaats, waar de doorboring van den natuurlijken scheidsmuur het best zou kunnen geschieden, besloot men den tunnel door den St.-Gothard aan te leggen en werd, onder waarborg van een zeker bedrag door de drie betrokken regeeringen (85 millioen), de arbeid in september 1872 begonnen.
De tunnel moest over eene lengte van ongeveer 15 kilometers door het hart van 't gebergte loopen; het werk werd tegelijkertijd aan de noordzijde bij Göschenen en aan de zuidzijde bij Airolo aangevangen. Twee duizend werklieden zijn dag en nacht aan de doorgraving bezig, daarbij door vernuftige werktuigen van de nieuwste vinding ondersteund en een machtigen bondgenoot bezittende in het dynamiet, zoo vreeselijk in zijne uitwerking, waar het geldt het werk van 's menschen handen te vernielen, maar onmisbaar bij het sloopen der scheidsmuren door de natuur opgeworpen.
Machines, door samengeperste lucht in beweging gebracht, boren gaten in het ijzerharde gesteente; vervolgens wordt in die gaten de zoo even genoemde ontplofbare stof aangebracht en ontstoken, waardoor de rotsmassa's loslaten, om na de wegneming van het puin weder de beurt aan de reusachtige boormachines te geven.
Ontzaglijk zijn de hinderpalen, waarmeê de ondernemers te strijden hebben: nu eens stuiten zij op het harde graniet, waarin de boren vergeefs trachten door fe dringen en dat ter nauwernood voor de ontploffing van het dynamiet wijken wil; dan weêr stroomt het water met kracht uit de poriën der rotswanden, waardoor de werken overstroomd worden en de arbeid schier onmogelijk wordt gemaakt; soms komt men in zachter gesteente, maar'twelk zoo brokkelig is, dat er instortingen ontstaan, die menschen en werktuigen onder het puin begraven; en toch komen de volharding en het genie van den mensch ook hier elke hinderpaal te boven en dringt hij steeds dieper in het binnenste der ontzaglijke rotswanden door.
Die arbeid gaat wel uiterst langzaam en men vordert, aan beide zijden saamgenomen, gemiddeld niet meer dan 5 à 6 meters per etmaal; maar wanneer men bedenkt, dat er per dag gemiddeld één millioen kilogram puin (dat is ongeveer 500 paardenvrachten) weggeruimd wordt, staat men nog verbaasd over hetgeen de mensch kan uitwerken.
Zooals wij boven zegden, is het werk in september 1872 begonnen; in october 1880 moet het werk gereed en afgeleverd zijn. Hoewel de doorgraving thans, na vier en een half jaar, nog niet voluit tot op de helft van de geheele lengte gevorderd is, hopen de aannemers toch op den gestelden termijn gereed te zijn, ten minste wanneer geen onvoorziene omstandigheden den voortgang van het werk buitengewoon vertragen.
In of omtrent 1880 dus zal de reuzenarbeid voltooid zijn en de locomotief, door het hart van den St.-Gothard heenstoomende, Italië in rechtstreeksche en snelle verbinding brengen met noordelijk Europa. Dan zal het ijzeren gevaarte, door den machtigen stoom bezield, in het binnenste der zwarte rotsmassa's een zegezang aanheffen en de zegepraal van 's menschen genie over de schijnbaar onoverkomelijke hinderpalen, door de natuur opgeworpen, voltooid zijn.
Onze gravure geeft eene afbeelding van den zuidelijken mond van den St.-Gothard-tunnel, naar eene fotografie, dus naar de natuur genomen.
In het Oosten is het tweede bedrijf afgespeeld van het drama, dat men de oostersche kwestie noemt. Het eerste was de opstand der Herzegowineezen, het tweede de turkschservische oorlog. Zal er nog een derde bedrijf volgen, dat is, zal Rusland het reeds gescherpte zwaard uit de scheê trekken, om, zooals het heet, de rechten der oostersche kristenen te beschermen, maar inderdaad om eigen eer- en veroveringszucht te voldoen? Wie kan zulks met zekerheid zeggen! Bij den verwarden stand van zaken en de elkander zoozeer tegensprekende berichten uit St.-Petersburg is er wezenlijk niet uit wijs te worden, en blijft er niets anders over, dan geduldig de dingen af te wachten, die komen zullen. Dit is intusschen zeker, Turkije heeft vrede gesloten met Servië, en de turksche troepen zijn reeds druk bezig het servische grondgebied te ontruimen.
Hoe goed er Servië ook afkomt, het is nochtans een armzalig einde van den met zooveel ophef, maar ook met zooveel roekeloosheid aangevangen oorlog. De servische regeering en prins Milan toch hadden beloofd, geen vrede te zullen sluiten, alvorens de ‘broeders’ uit Bosnië, Herzegowina, Bulgarië, ja van waar al niet, van het turksche juk bevrijd waren; en nu mochten zij zich gelukkig rekenen, onder de goedkeuring van Rusland en door de genade der Porte, den vrede te kunnen sluiten, zonder een enkele hunner vroegere eischen ingewilligd te zien. En nog moet men zeggen, dat het kleine vorstendom er genadig af komt. Na neêrlaag. op neêrlaag te hebben geleden; na bij elke ontmoeting in de minderheid te zijn gebleven en van bijna alle vestingen des lands de turksche vlag te hebben zien wapperen; na zijn leger geheel versmolten te hebben gezien en een weerlooze prooi van den overwinnaar te zijn geworden, verliest Servië geen duimbreed gronds en heeft slechts in eenige ondergeschikte punten - het verleenen van algemeene godsdienstvrijheid, het dulden van de turksche vlag naast de servische, en het afleggen van de belofte om geen nieuwe vestingen te bouwen - behoeven toe te geven. In zoo verre kan men niet zeggen, dat Servië al te hard door de Porte, zijn suzerein, behandeld is, maar toch volgt de straf het kwaad op den voet. Het eenmaal zoo vruchtbaar land is in eene woestenij