Eene les in de Duitsche taal.
Een goed gevulde beurs en de noodige moed en levenslust, ziedaar al de eigenschappen welke noodig zijn voor iemand, die iets meer van de wereld wil zien dan hetgeen binnen de grenzen van den horizon ligt, waarin hij geboren is. Het spreekt vanzelf dat het in 't geheel geen kwaad kan, dat men de taal spreekt van het land waarin men ‘toert,’ doch als men in het eigen vaderland blijft, kan van die voorwaarde in 't geheel geen sprake zijn.
Het voorval, waaraan onze gravure haar ontstaan te danken heeft, werpt echter onze redeneering geheel omver, daar de duitsche schilder Engel, welke ze ons heeft meêgedeeld, op zijn minst genomen een nacht vol angsten zou doorgebracht hebben, indien hij niet met nog eene andere kennis ware toegerust geweest. Geven wij hem zelven het woord.
- Reeds sedert geruimen tijd, zoo vertelt hij, dwaalde ik door het tooverachtige Schwarzwald, en kon, om de grootsche natuurtafereelen, die zich dagelijks met vernieuwden luister aan mijn oog vertoonden, maar niet besluiten mijne reis voort te zetten. Dagelijks nam ik het besluit dat oord te verlaten, doch als ik dan de gouden schijf der morgenzon boven de hoogste bergtoppen zag rijzen en de bergruggen die onnavolgbare kleuren zag geven, dan ging mijn hart opnieuw open en ik dwaalde andermaal door de bergen.
Op zekeren dag dat ik langer dan gewoonlijk in het gebergte had rondgedoold, geraakte ik verdwaald en kon met geen mogelijkheid den weg terugvinden, waarlangs ik gekomen was.
Eenmaal tot de zekerheid gekomen dat ik het spoor verloren had, kwam het er voor mij weinig op aan, of ik naar mijn gewoon logement zou kunnen terugkeeren, dewijl ik, te rekenen naar den langen weg, dien ik afgelegd had, dit toch niet meer vóór het vallen van den nacht zou kunnen bereiken, zoodat ik alleen naar eene menschelijke woning omzag, waaraan ik reeds begon te wanhopen, nadat ik een vermoeienden tocht van eenige uren gedaan had.
Eindelijk daagt in de verte een dorp voor mijn gezicht op; ik was uit den nood. Zoo dacht ik ten minste, doch ik vergiste mij deerlijk. Toen ik in het dorp aankwam, was mijn eerste werk een kwartier te zoeken, waar ik onder dak kon komen, doch dit had grooter moeielijkheden dan ik gedacht had. Een bergdorp houdt er niet veel logementen op na, en in het dorp waar ik was, was er zelfs niet een te vinden. Tevergeefs ondervroeg ik enkele menschen die ik tegenkwam; zij zagen mij aan of ik uit den hemel was gevallen, en gaven in eene taal hunne verbazing te kennen, waarvan ik met den besten wil der wereld geen woord verstaan kon.
Ik was toch in het Schwarzwald, en voor zoover ik wist werd daar alleen duitsch gesproken! Het baatte mij weinig of ik woord voor woord spelde, de menschen bleven mij met denzelfden verbaasden blik aanzien, en lieten mij na eene poos geheel alleen staan.
Minstens tienmaal deed ik eene nieuwe poging om mij verstaanbaar te maken of de dorpsbewoners te verstaan, doch ik kwam er niet verder meê. Ik heb het nooit zoo ver in de mimiek kunnen brengen, dat ik haar zou kunnen aanwenden ter vervanging van het gesproken of geschreven woord, want ook dat laatste middel had ik beproefd, zoodat er voor mij niets anders overschoot dan verder te trekken.
Aangenaam was mijne positie niet; ik had een geheelen dag geloopen en niets genuttigd dan een paar boterhammen, die ik als provisie had meêgenomen, zoodat ook, behalve mijne vermoeidheid, mijn maag zijne rechten deed gelden. En daar stond ik te zien in een land, waar ik overtuigd was dat men duitsch sprak en gastvrijheid genoeg bezat om een vreemdeling een nacht te herbergen, zonder dat ik de menschen aan het verstand kon brengen wat ik verlangde.
Op goed geluk maakte ik eene wandeling door het dorp, dat overigens geen twintig woningen telde. Zoo voortslenterende kwam ik aan een huis, waar een meisje bezig was groenten gereed te maken voor de keuken. Ik waagde het nog eens te hooren, of zij mij zou kunnen verstaan.
Zij verstond mij wel niet, doch aan hare spraak hoorde ik terstond dat het werkelijk duitsch was, wat zij sprak, 't Mocht gaan hoe het wilde, zij zou mij verstaan of ten minste begrijpen. Letter voor letter begon ik haar voor te spellen wat ik te zeggen had, en het lukte; ik bracht het ten minste zoover dat zij mij begreep, terwijl ik van haar duitsch gebrabbel niets maken kon.
Daar schoot mij een helder gedacht door het hoofd. Ik haalde mijn Baedeker voor den dag, en toen ik zag dat zij lezen kon, begon ik woord voor woord aan te wijzen: ‘Ik ben dwalen (het woord verdwaald kon ik niet vinden) zoek logies en eten.’
Zij las en begreep het, en ik was gered. Mijne taalles had lang geduurd, doch het logies dat mij haar vader, die naderhand thuis kwam, aanbood, eveneens met behulp van Baedeker, beloonde voldoende mijne inspanning.
Des anderendaags bracht mij de oude bergman op den weg naar mijn logement, waarvan ik niet minder dan drie uur verwijderd was, doch nog dikwijls heb ik gelachen om mijn les in de duitsche taal, en zoo aardig vond ik het voorval, dat ik de hoofdtooneel er van op doek bracht.