Anne Dieu-le-Veut.
Een verhaal uit de XVIIe eeuw
Door August Snieders.
(Vervolg.)
‘Ik ben uwe hatelijke spotternijen doodmoede!’
‘Dan zullen wij verplicht zijn u te slapen te leggen, mijnheer! Welnu, indien u niet wilt dat ik aan die heeren het vervolg der geschiedenis in woorden vertelle, zal ik hun in daad toonen, hoe weinig bloedig het tweegevecht op Tortuga tusschen den vrijbuiter en een spaanschen kapitein afliep.’
‘Ook hier moet die zaak ter zijde gesteld worden!’ zeide een der aanwezigen.
‘Neen, neen, er moet niet gevochten worden!’
‘Dat zijn uwe zaken niet, mijneheeren!’ zeide de ritmeester.
‘Ik ben overtuigd,’ antwoordde de markies d'Ambrelle, ‘dat de heer graaf De Vertigneul aan deze zaak een vredelievend einde geven wil.’
‘Volgaarne!’ liet deze er onmiddellijk op volgen.
‘Omdat hij uitvluchten zoekt,’ spotte Don Garcia.
‘In alle geval, mijneheeren,’ zeide De Vertigneul, ‘neem ik u tot getuigen, dat ik het niet ben, die dit tweegevecht gewild heeft.’
‘Neen, zeker niet!’
‘Dat de heer ritmeester van het eerste oogenblik, mijne woorden, hoe onschuldig ook, verkeerd heeft opgenomen.’
‘Ja, dat is zoo!’
‘En dat ik hem nogmaals de verzekering geef, dat ik noch hem persoonlijk, noch de spaansche regeering heb willen krenken’
‘Gij hebt èn mij, èn het spaansche leger beleedigd, en dit deed men nooit straffeloos in mijne tegenwoordigheid.’
‘Het zij dan zoo, mijnheer, wij zullen vechten.’
‘Het tweegevecht is door onze costuymen verboden!’ riep eene stem.
‘Ik ben nog gereed terug te treden en uwe wetten te eerbiedigen,’ zeide De Vertigneul.
‘Uitvluchten!’ brulde Don Garcia.
‘Mijnheer De Vertigneul,’ zeide de markies naderende, ‘kan ik u soms van eenigen dienst zijn, hier of bij mevrouw de gravin?’
‘Ik dank u, mijn waarde markies, dat alles is slechts kinderspel.’
‘Bedrieg u niet,’ fluisterde hem de heer De Berlaymont toe; ‘de ritmeester is een der beste schermmeesters van de stad.’
‘Ja, hij is buitengewoon sterk,’ zeide een ander met een bedenkelijk gezicht.
‘De graaf De Vertigneul zal een slachtoffer te meer zijn,’ herhaalde men ginder.
Deze hoorde dat kruisvuur van opmerkingen; hij bleef echter kalm, glimlachte en ledigde zijn ‘mutsje’ ratafia.
Men ging op de binnenplaats van het koffiehuis; vele nieuwsgierigen drongen naar buiten; anderen liepen den trap op en zouden plaats nemen aan de open vensters, die op de binnenplaats uitzicht hadden; nog anderen gingen op stoelen staan.
De krijgshaftige modejonkers vonden het spektakel zeer pleizierig; doch de vrouw en de ‘maerten’ liepen bleek en bang heen en weêr, riepen om den amman en zijne dienders; zij dachten niet anders of het bloed ging in stroomen over de steenen loopen, en in dat geval zouden zij, de huisgenooten, daardoor het ergst besmeurd worden. De wet was immers met voor de groote heeren gemaakt?
Men riep reeds om den wondheeler, om linnen windsels, om pluksel en water, vóór dat er een degen getrokken was.
Op de binnenplaats stonden de nieuwsgierigen als haringen gepakt, en wie het verst verwijderd was, klom op het groene hekken, met slingerplanten begroeid en dat een kleinen hof van de plaats scheidde.
De ritmeester, een reusachtige kerel en sterk gebouwd, een echte spadassin, had reeds het kleedsel uitgeworpen, de hemdsmouwen opgestroopt, de borst ontbloot, en terwijl hij den degen, in de rechterhand geklemd, met den punt op den grond hield, wrong en krulde hij met de linker den overgrooten knevel.
Geheel zijn uiterlijk zeide: ik wacht!
De graaf ontknoopte bedaard zijn justaucorps en ging hem bedaard, doodbedaard aan een nagel in den muur hangen.
‘Maar gij hebt geen degen?’ merkte hem de markies op.
‘Gij hebt gelijk,’ was het antwoord, en hij zag naar een wapen rond. ‘Het uwe, als ik u verzoeken mag?’ vroeg hij, op den degen van den franschen edelman wijzende.
‘Een paradedegen!’
‘Kom, kom, hij zal voortreffelijk genoeg zijn!’
De aanval had plaats. Van den kant van Don Garcia was deze des te meer bemoedigd, daar hij wel bemerkte dat zijne tegenpartij een slecht wapen had, dat voorzeker tegen het zijne niet bestand was.
De ritmeester had echter misgerekend; de graaf De Vertigneul toonde weldra, dat hij een onovertrefbaar meester was. In het midden van den strijd wierp hij plotseling den degen weg, ontweek den welgemikten stoot, greep bliksemsnel een by den bornput staanden bessemstok en hervatte het gevecht.
Hier steeg een luid gelach, daar een klinkend bravo en verder eene hevige protestatie op.
De tegenpartij brulde van woede, noemde het gebruik van den stok eene nieuwe beleediging, en wilde den onbeschofte op eene bloedige manier straffen; hij was geen mensch meer, maar wel een leeuw, die zich gekwetst gevoelende, op zijn aanvaller stortte.
De graaf luisterde naar niets; hij deed den stok inderdaad bliksemen, en onder die beweging sprak hij met afgebroken woorden:
‘En zoo ook greep Lorenzilïo een stok........... of het juist een bessemstok was, weet ik niet... maar dat geeft ook niets........ Hij pareerde de flinke degenstooten zijner tegenpartij.......... en na er eenigen afgeweerd te hebben...........echter niet zonder moeite......... want de tegenpartij was zeer sterk.........ja, zoo sterk als de ritmeester..... sloeg hij.... in een, twee, drie.... den degen van den aanvaller tot in de sterren!’
En bij die woorden vloog inderdaad de degen van den ritmeester naar boven, en viel klingelend op het dak neêr, terwijl de punt van den stok in de volle borst terecht kwam.
Had de graaf De Vertigneul een degen in de hand gehad, de ritmeester ware doodelijk getroffen geworden.
Nu tuimelde hij slechts achterover en viel I in de goot; het opspattend en sprenkelend