Sledevaart.
De dame, die de genoegens van een sledevaart zal gaan nemen, heeft zich wel is waar omhangen met de huiden van een aantal dieren, doch wie zegt ons of dit niet veeleer geschiedt om haar rijken voorraad bont ten toon te spreiden en daarmeê hare minder gelukkige vriendinnen en kennissen de oogen uit te steken? In dit gevoelen wordt men versterkt, als men de twee heeren bloothoofds hun compliment ziet maken, een bewijs dat de koude wel te verdragen is, zonder dat men van top tot teen met bont bedekt is. Bont behoort nu eenmaal bij een wintergezicht en wie weet of wij hier niet eer te denken hebben aan de fantaisie van den schilder, aan wien wij dit tafereel te danken hebben.
Hoe het zij, dit is zeker, dat het geheel goed voldoet en een aangenaam denkbeeld van den winter geeft, eene opvatting, die den schilder eer aandoet.