bruid en vooral de minister-president Dufaure was de radicale meerderheid een doorn in het oog. Dufaure was misschien oprecht republikeinsch, maar hij bezat eene onvergeeflijke fout - hij was katholiek en als zoodanig wilde of kon hij niet toegeven aan de eischen der radicalen, welke er op uit waren om de geestelijkheid in hare rechtmatige inkomsten te bekrimpen en haar buiten school en maatschappij te sluiten, in afwachting dat geschikter tijden haar ook uit de kerk zouden verdringen of liever, zoowel kerk als geestelijkheid onmogelijk maken.
De strijd tusschen het ministerie en de Kamer was eene zeer heete en toen het eerste neêrlaag op neêrlaag geleden en zelfs door zijne halfheid in den konservatieven Senaat het hoofd gestooten had, moest de zoozeer gevreesde ministerieele crisis wel uitbreken. De ministerpresident bood Mac-Mahon zijn ontslag aan en de andere ministers volgden zijn voorbeeld. De president der republiek deed al het mogelijke om den aanrukkenden storm te bezweren; zelf behoudend gezind, ofschoon hij op zich genomen had de wetten der republiek getrouw na te komen en uit te voeren, poogde hij eene combinatie te vinden welke, zonder de meerderheid der Kamer al te zeer te verbitteren, zijne eigene beginselen en die van den Senaat geen geweld aandeed, doch de Kamer wilde volstrekt haar zin hebben: er moest een ministerie uit haar midden gevormd worden en toen de maarschalk met het toegeven aan de eischen der meerderheid wat lang draalde, weigerde zij de aan de orde zijnde begrooting onder handen te nemen, met andere woorden, deed zij de staatsmachine plotseling stilstaan. De rechterzijde mocht die handelwijze zeer juist eene parlementaire werkstaking noemen, de meerderheid was niet van haar plan af te brengen, en Mac-Mahon die bij al zijne krijgskundige bekwaamheden slechts een middelmatig politicus is, zag geen anderen uitweg open dan het grootste gedeelte van de eischen der radicalen in te willigen. Dufaure, de steen des aanstoots, werd opgeofferd; de minister van oorlog, Berthauld, dien de radicalen om zijne houding bij de militaire begrafenissen insgelijks gaarne van de baan zouden hebben geschoven, bleef echter: om niet alles te verliezen moest de linkerzij ten minste die bittere pil slikken, maar zij werd ruimschoots schadeloos gesteld door de benoeming van Jules Simon tot minister-president.
Deze toch, een vurig en volbloed republikein, had een verleden achter zich dat de hoop der linkerzij wettigde. Zoowel als lid der Nationale Vergadering na den val van het keizerrijk als minister onder Thiers, had hij overvloedig bewijs gegeven met de denkbeelden en het streven van het liberalisme ten hoogste ingenomen te zijn; daarenboven bezat hij inderdaad schitterende talenten als staatsman en redenaar, en was het professoraat aan de Sorbonne voor hem een goede leerschool geweest. Geen wonder dus, dat zulk eene persoonlijkheid de radicalen ten hoogste welkom moest zijn.
Jules Simon is echter diplomaat; als zoodanig rent hij niet wild en onbeteugeld voort zooals sommigen zijner minder politieke geestverwanten zouden doen: hij weet dat hij rekening te houden heeft zoowel met de gevoelens van den president en van zijne mede-ministers als met den Senaat, en daarom was zijn optreden schijnbaar zeer gematigd en verzoeningsgezind. Het heeft den schijn alsof Jules Simon twee heeren wil dienen; bij zijne openingsrede sprak hij in de Kamer en de Senaat de gedenkwaardige woorden, welke tot de geschiedenis zullen blijven behooren: ‘Ik ben volbloed republikein,’ sprak hij, ‘maar ook volbloed konservafief.’ Er ontbrak slechts aan, dat hij zich bij den eersten volzin met eene buiging tot de linkerzijde gewend had, om zich bij de tweede zinsnede tot de rechterzijde te keeren.
Zij die verder nadenken vragen zich echter af hoe twee, in Frankrijk althans, zoo geheel verschillende standpunten tot overeenstemming kunnen worden gebracht, en vooral hoe het zal moeten aangelegd worden om de goede harmonie tusschen het ministerie onderling en van deze weêr met den maarschalk en den Senaat te bewaren.
Wij voorzien voor het toch reeds zoo fel geschokte land dan ook binnen korter of langer tijd nieuwe binnenlandsche verwikkelingen en dreigende ministerieele crisissen.
Italië dreigt rijk te worden aan - beroemde dooden. De hertogin van Aosta, kardinaal Antonelli, de hertog van Galliera werden binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek weggerukt, en 1876 mocht zijn jaarkring niet afsluiten of nog eene andere beroemde persoonlijkheid zou van de wereld aftreden, kardinaal Patrizzi namelijk, wiens portret wij hiernevens geven. Nog is de wonde niet gesloten het hart van den Heiligen Vader toegebracht door den dood van zijn trouwsten dienaar en raadgever, kardinaal Antonelli, of een tweede slag treft hem, daar ook de zoozeer hooggeachte en beminde kardinaal Patrizzi van zijn zijde weggerukt werd. Ook deze slag viel niet onverwacht want reeds meer dan eens had de telegraaf het overlijden van den kardinaal gemeld toen zijne ziel nog op de aarde vertoefde, maar het verlies van een ouden, trouwen vriend valt altijd pijnlijk, ook al weet men dat het niet te voorkomen is.
Kardinaal Patrizzi is reeds van de vorige eeuw: hij werd den 4en september 1798 te Sienna geboren, en telde dus bij zijn dood, die den 17en december 1876 voorviel, reeds ruim 78 jaren. Kardinaal Patrizzi was een der oudste kardinalen, daar hij reeds in 1836 tot die hooge kerkelijke waardigheid verheven werd; verder was hij vicaris-generaal van den Paus, bisschop van Porto en Sainte-Rufine, prefect van de kongregatie der ritussen en deken van het Heilig College. De edele kardinaal was te Rome zeer bemind, vooral onder de armen, voor wie hij het grootste gedeelte van de intresten van zijn aanzienlijk persoonlijk vermogen bestemde. Eenige oogenblikken vóór zijn overlijden zond Zijne Heiligheid den stervende zijn zegen in articulo mortis.
Ik mocht wel eens zien dat een der oudste zeehelden, de groote De Ruijter bijv., nog eens kwam zien en den bouw en de inrichting der tegenwoordige oorlogsvloten in oogenschouw kwam nemen. Wat zou hij verwonderd de handen in elkander slaan! Weg zijn de oude houten galjoenen, fregatten en linieschepen met hunne 60, 80 of 100 vuurmonden; wat men nu heeft, zijn monitors en ramtorenschepen met een ijzeren of stalen harnas bedekt als een ten oorlog uitgerust ridder der middeleeuwen, terwijl twee, hoogstens drie kanonnen dit vreemdsoortige vaartuig in aanval of verdediging beschermen moeten. Maar welke kanonnen ook! Werp al de 100 vuurmonden der oude linieschepen in den smeltoven eener geschutgieterij en het gezamelijke volume zal nauwelijks voldoende zijn om er een enkel dragelijk nieuwmodisch kanon uit te gieten. Van een enkel dezer voorvaderlijke kanonnen zou men ternauwernood één kogel kunnen vervaardigen voor zijne ontzagwekkende broeders van den laatsten tijd.
Het kost tegenwoordig heel wat om zijn evenmensch naar de andere wereld te helpen met al die nieuwmodische en geperfectioneerde vuurwapens. Als ik zeg geperfectioneerde, is dat slechts betrekkelijker wijze gesproken, want geen oorlogswapen is zoo volmaakt, of weldra komt een ander die een nog volmaakter uitvindt. Waar zijn ze gebleven, die 12- of 24- ponders onzer jeugd, waarvoor we toen zoo machtig veel ontzag hadden! Spoedig kregen we de 48- en de 96ponders, en toen men later niet meer de zwaarte der kogels, maar 't gewicht der kanonnen zelf benoemde, begon men te spreken van 40-, 60- en eindelijk van 81- tons kanonnen, vooral voor de schepen. Het Italiaansche Gouvernement vond het laatste cijfer nog niet eerbiedwaardig genoeg en bestelde bij den mededinger van Krupp, bij Armstrong te Woolwich, enkele 100-tons kanonnen voor een paar zijner monitors. De proeven, welke onlangs te Spezzia met die reuzenkanonnen genomen zijn, hebben zelfs de stoutste verwachtingen overtroffen. Dikke ijzeren of stalen bekleedingen werden door de kogels van het 100-tons kanon triomfantelijk doorboord of stuk geschoten. Onze gravures stellen zulk eene bekleeding, vóór en na de genomen proeven voor. Een enkel welgemikt of gelukkig schot is voldoende om een sterk gekurasseerd vaartuig in den grond te boren. Het is natuurlijk dat men nu weêr een middel zal gaan bedenken om de oorlogsschepen nog sterker en dikker ijzeren of stalen huid te geven, opdat ze ook tegen de 100-tons-kanonskogels (vergeef mij het barbaarsche woord, lezer) bestand worden. Is dat gevonden, dan gaat men natuurlijk nog zwaarder kanonnen maken, en aldus voortgaande zou ten laatste de bekleeding zoo dik moeten zijn, dat zelfs het ruim van het vaartuig kwam te vervallen en 't geheele schip eenvoudig een klomp massief ijzer of staal zou worden. Een zoodanig vaartuig zou wel den hinderpaal hebben, dat het den bodem der zee zou moeten gaan zoeken, maar 't zou ook het onwaardeerbaar voordeel bezitten voorgoed schotvrij te zijn.
Kwam het eenmaal zoover, dan zou men weêr tot de oorspronkelijke houten schepen van vroeger moeten terugkeeren.
De conferentie te Constantinopel doet hare zaken goed; zooals het orde- en vredelievende diplomaten betaamt, zijn de heeren leden der conferentie zoo voorkomend jegens elkander dat men zeggen zou dat zij - en hunne gouvernementen - altijd de beste vrienden der wereld geweest waren. Ignatieff en Salisbury zijn jegens elkander de voorkomendheid zelve en naar het uiterlijke te oordeelen hangt er geen enkel wolkske meer aan de lucht. Toch is het er nog verre af dat de beide regeeringen welke het naast bij de oostersche kwestie betrokken zijn, de russische en de engelsche, elkander volkomen zouden vertrouwen. Integendeel, de wapeningen worden aan weêrszijden met kracht voortgezet en vooral Rusland verzuimt niets om gereed te zijn wanneer het geharrewar der diplomaten door het klinken der krijgstrompet zal overstemd worden.
In vorige afleveringen bespraken wij reeds de mobilisatie van het russische leger, wij willen er op deze plaats bijvoegen dat Rusland niets verzuimt om ook den militairen geneeskundigen dienst te regelen. Een groot aantal burgerlijke geneesheeren en apothekers zijn bij het leger ingelijfd en de noodige ambulancen zijn in gereedheid gebracht, om 50.000 gekwetste of zieke militairen te kunnen opnemen en verplegen.
Vooral te St.-Petersburg heerscht eene groote bedrijvigheid. Warme winterkleêren, linnen, pluksel, zalven, verbanden, alles wordt bijeengezameld en in gereedheid gebracht, om op het eerste sein naar het zuiden, 't tooneel des oorlogs, verzonden te worden. Onze gravure geeft eene afbeelding van eene inrichting van het Roode Kruis tot verpleging van gewonden in de hoofdstad des rijks.
Hopen wij dat de leden van het Roode Kruis hunne menschlievende pogingen niet verder zullen behoeven uit te strekken, dan tot de voorbereidende werkzaamheden.