Nieuwe boeken.
Instrumentaal-muziek.
(Slot.)
‘Niet alleen in de tempels aan God gewijd, niet slechts aan de hoven waar vorsten tronen, ook in den huiskring der familie zou de toonkunst haar zetel hebben. Wat het orgel was voor de kathedralen, zou het clavecymbel zijn voor het huis.
‘De kortere snellere trillingen der moderne muziek hadden behoefte aan andere geluiden dan die het statige orgel verspreidt. En van waar stijgt glansrijk de naam op, wat voor een landsman is hij die der toonkunst nieuwe middelen schept en het speeltuig opvoert tot eene volmaaktheid welke zijne werken, als boven alle mededinging verheven, in de hoogste kringen ziet plaats nemen, in Duitschland, in Frankrijk, in Spanje, in Engeland, ja, zelfs tot in het verre oosten?
‘Het is een geslacht, een kunstenaars-familie der Nederlanden, Hans Ruckers en zijne zonen te Antwerpen. Bijna honderd jaren beheerschten zij dat gebied in monopolie over Europa. Zelfs toen de piano het clavecymbel verdrong en overwon, had de naam van Ruckers nog macht genoeg, om zelfs tot in de volgende eeuw zijn speeltuig te doen eeren en roemen.
‘De tijd, dien men te vergeefs ‘più lento’ toeroept, wil niet meer geheugen dat wij hier de orgelkunst-werken gemaakt door Nederlanders in Nederland, en door geheel Europa geroemd als onovertroffen, naar verdienste prijzen; noch dat wij de glorierijke schreden der neder-landsche orgelbouwers, in het buitenland, van Spanje tot Denemarken aanwijzen.
‘Toen zag men niet, gelijk thans, uit Amsterdam naar het buitenland gaan, om er een orgel te vragen voor een amsterdamsch Paleis van Volksvlijt.
‘Doch laat ik niet vorgeten dat ik over de Nederlanders van weleer, over den roem der vaderen heb te spreken. Maar ook die vaderen wijzen op den Feniks van het klavier, het machtigste muziekgenie der XlXe eeuw; hij die het werk voltrok door Gregorius den Groote begonnen, den toon tot zelfstandigheid bracht; door wien de toon is woord geworden, en idealen schetst en karakters teekent zoo scherp, zoo duidelijk, dat men ze ziet en aanschouwt, en met hen zich verblijdt of lijdt, met hen voortrukt of aanvalt, of rust en geniet, tot geestdrift opstijgt, of wegkwijnt in wee en smart, Lodewijk van Beethoven, in één woord, is hij niet van nederlandschen stam en van nederlandsch bloed?
‘Hier te Maastricht woonden in de vorige eeuw tal van naamgenooten; doch hij zij uit Maastricht of uit Leuven gesproten; toonkunstenaars, ook reeds in Nederland, waren Lodewijks vader en de Vader van zijn vader.
‘Op orgelspel en clavecymbel volge
Klokkenklank en klokkenspel.
En nu: ‘kent gij het land
Waar de citroenen bloeien?’
Dat mag Itaalje zijn; doch menig ander strand
Ziet ook nog gouden appels gloeien,
Zooals de wereldkunde ons meldt.
Maar wordt de vraag gesteld:
Kent gij het land der klokkenspelen?
Dan roepen alle werelddeelen
En over alle stranden heen:
Dat land is Nederland, en Nederland alleen.
‘Zoo er één kunstvak is dat bij uitstek, dat uitsluitend aan de Nederlanden eigen en eigenaardig is, dat hier ontstaan is, dat hier verspreid is, dat hier ontwikkeld is, dat zijne hoogste bekende volmaaktheid hier en hier alleen bereikt heeft, dan is dat voorzeker het klokkenspel.
‘Ik moet mij thans bepalen met de stellingen: lo dat de Nederlanden de eerste klokkespelen hebben gehad. Of dit te Aalst is geweest of te Tongeren of te Maastricht, moge te dezer stonde sub judice lis onbeslist blijven. Geen land der wereld betwist die eer aan de Nederlanden.
‘Toen Berlijn, toen Hamburg, toen Dantzig, toen Darmstad een klokkenspel wilden hebben, kwamen ze naar de Nederlanden om dat kunstwerk te erlangen. Ze kwamen naar Amsterdam, waar vroeger de Vondel der klokkenspelen zijn zetel had gevestigd. Dien kunstenaar zal ik u dadelijk aanmelden met nog niet bekende bijzonderheden uit Limburgs archieven geput; eerst nog de tweede stelling: de Nederlanden hebben de meeste klokkenspelen; ja, hebben er meer dan alle de overige landen der wereld te zamen. Amsterdam alleen heeft er vijf; Maastricht had er drie en welke groote stad der Nederlanden heeft of had er geenGa naar voetnoot(1)?
‘Derde stelling: de Nederlanden hebben de beste klokkenspelen der wereld. Ook dit wordt luide, zelfs door de buitenlandsche schrijvers, eenparig erkend.
‘De naam nu van dien Vondel der klokkenspelen is Hemony, het broederenpaar Frans en Petrus, die niet in Nederland geboren, van elders gekomen, maar eens Nederland gezien en gekend hebbende, in Nederland zijn gebleven, en na een glorierijk leven, door Vondel zoo schitterend bezongen, in Nederland hun graf wilden vinden.
‘Nu moge niemand tot nog toe in Nederland weten hoe die kunstenaar het eerst in aanraking kwam met ons voorgeslacht, noch waar hij het eerst werd geroepen om bewijs zijner kunst te geven, dan worde nu hier voor het eerst gemeld, dat die kunstenaaar naar de Nederlanden werd geroepen door Limburg, door Venraij, waar Petrus Hemony zijn eerste kunstwerk in de Nederlanden heeft gewrochtGa naar voetnoot(2).
‘Slechts op één trek van Hemony's glorie wil ik hier roemen. Wie uwer heeft niet gehoord van de keizersklok, van de duitsche keizersklok in Frankenthal gegoten? De toon van dat klokgevaarte, zoo heeft de dagbladpers alom gemeld, was niet zuiver, was niet in harmonie met het klokkenkoor.
‘Welk middel wist het groote kultuurvolk aan te wenden, om den gewenschten toon te bereiken? Het middel dat het geleerd heeft van onzen Hemony, het kunstgeheim door Hemony gevonden en door twee eeuwen nog niet overtroffen.
‘In die vinding van Hemony ligt het geheim van de groote volkomenheid onzer klokkenspelen, en in die volkomenheid ligt het antwoord op de vraag: hoe zich het feit heeft voorgedaan dat schier alle groote steden van ons land zelfs hunne oudere spelen naar den smeltoven zonden, om door de bijzondere kunst en kunde van de Hemony's een nieuw stafmuziek des volks - dat zijn de klokkenspelen - te verkrijgen.
‘Nu mogen er enkele steden des lands niet hebben weten te profiteeren van de dagen der kunstenaars eenig in hun vak - wat later om te veel reden moest betreurd worden - doch niet alzoo Maastricht. Uit de archieven dezer stad zij het mij vergund een feit mede te deelen, dat ik als vergoedenden tegenhanger stel van het ongunstige, ons gisteren te recht medegedeeld tegen de mannen die Kessels kunstwerk van de hand wezen.
‘Dit stadhuis, waarin wij nu vergaderd zijn (tijdens het congres van 1875), was in aanbouw; de toren bestond nog slechts op hot papier, of de burgemeester snelde naar Amsterdam en sloot zijne overeenkomst met Petrus Hemony voor het gieten van het klokkenspel, dat ons nog heden hier met zijne tonen omzweeft.
‘De gilde der bateliers (schippers) boden zich aan, om zonder vergoeding van onkosten naar Dordrecht te varen, en die schare van klokken af te halen. Bij hunne terugkomst was heel Maastricht op de been, meer nog dan bij onze aankomst voor het congres.
‘Uit dankbaarheid bood hun de stad een feestmaal aan. De toren was nog niet volbouwd; doch om niet langer de muzieklievende ingezetenen verstoken te laten van het klokkenspel, richtte de stadsregeering een provisoire houten beffroi (belfroid) op; de klokken speelden en de stad juichte. Zij juiche ook nu, daar ze nog in bezit is van het klokkenspel van Sint-Servaas en van het klokkenspel op het stadhuis.
‘Maastricht juiche ook nu, dewijl eene nieuwe vinding binnen hare muren, door een harer burgers gedaan, de kroon gaat zetten op de vinding der XVIIe eeuw.
‘Het zwoegende slafelijke werk van den klokkenist heeft uit; de zwakke vingertoppen van het kind zweven over het gladde klavier, en de klokken, groot en klein, slingeren en strengelen hun getingel of hun gebrom tot volksbode of vreugdelied te zamen.’