Het ei.
Door E.S.
Dat het kleine in de schepping rijk is aan groote wonderen, is eene waarheid die, hoe dikwijls ook uitgesproken en door hoevele onloochenbare feiten ook gestaafd, nog altijd nieuwe bewijzen schijnt noodig te hebben om door de groote menigte te worden aangenomen. Daar ligt eene zekere neiging in den mensch - eene familiekwaal van het menschelijk geslacht, zou ik het bijna noemen - om alleen aan het zeldzame en buitengewone, met uitsluiting van al het andere, den naam van schoon en wondervol toe te kennen. Hoe licht gaan wij met eene zekere minachting alles voorbij wat wij dagelijks aantreffen! Of wien klinkt het niet vreemd, dat de kleinste zaadkorrel, die op onzen akker valt, evengoed hare geheimen, hare raadselen zou bevatten als het reusachtige lichaam der zon, die door hare warmte en aantrekkingskracht in geheel ons planetenstelsel, leven en orde voortbrengt en onderhoudt? Wie kan het gelooven, dat de menschelijke geest, die van elken muzikalen toon het juiste getal trillingen weet te berekenen, die uit de verschijnselen der warmte den samenhang van alle natuurkrachten heeft ontdekt, die de electriciteit volgde op hare geheime slingerpaden en zelfs den bliksem een veiligen weg ter ontlasting aanwees, - wie zou kunnen denken dat die menschelijke geest in zijne nasporingen werd tegengehouden door de geheime krachten besloten in een kieken-ei?
Ja, een kieken-ei! Weet ge, lezer, wat het eigenlijk is? Hebt ge ooit met aandacht dit wonder der natuur beschouwd? Hebt ge ooit de raadselen geteld 'onder die dunne kalkschaal verborgen? Ziehier een ei in doorsnede, laat mij er eens een verklaring van geven.
a dooier, omgeven door het dooiervlies; b en b' binnenste en buitenste eiwitlagen; c schaal; d schaalvlies; e, e hagelsnoeren; f luchtholte; g kiemschijf; 1 witte vormingsdooier.
Geheel het ei is omgeven door eene dunne, poreuze schaal c, hoofdzakelijk uit koolzure kalk bestaande, dezelfde stof waaruit de schelpen van oesters en van weekdieren in het algemeen zijn gevormd. Moge ook de kleur der eierschaal bij de 9000 verschillende vogelsoorten zich onderscheiden door eene rijke afwisseling, de vorm blijft overal dezelfde: aan den eenen kant een weinig spits, aan den anderen min of meer stomp, het geheel langwerpig rond; en deze gedaante is zoo onveranderlijk, zoo standvastig, dat wij den ovalen vorm (het Latyhsche woord ovum - ei - leende ons dien naam) tot een blijvend model hebben gekozen. In dit ééne opzicht, den vorm der schaal namelijk, komt het ei van den struis en van het kolibrietje overeen. Ook het kieken-ei wijktnietvandezen regel af.
Breken wij nu dat eerste omhulsel in stukken, dan vinden wij ons opnieuw den toegang afgesloten door een tweede: 't is het taaie, dubbele vlies dat, het eiwit omvattend, onmiddellijk onder de schaal is gelegen en den naam draagt van schaalvlies d. Dit bekleedsel, dat wij ons kunnen denken als een dubbel tapijt tegen de binnenzijde van den wand opgehangen, is samengesteld uit twee op elkander sluitende vliezen, die aan het stompe einde van de schaal een weinig van elkander wijken. Hier, bij deze afwijking, is het dat de luchtholte f ontstaat, wanneer het eiwit begint uit te wasemen ten gevolge der warmte (vooral door het broeien), terwijl de buitenlucht, ofschoon in heel geringe mate, door de poriën van de kalkschaal heendringt.
Ziet ge nu, lezer, waar de proef op steunt als de knaap, na het uithalen der nestjes, de eieren even in het water houdt om te weten of ze ‘schoon’ zijn? Zijne redeneering, indien hij ze maakte, zou hierop neêrkomen: dit ei is lichter dan water, d.i. het drijft; dus moet de luchtholte vergroot en met lucht gevuld zijn; maar dit kan slechts het gevolg zijn van de warmte (hier van de broeihitte); bijgevolg is dit ei bebroed en heeft opgehouden versch te zijn.
Het zij echter verre van ons, die kleine eierdieven hierdoor te willen aanmoedigen. Integendeel, hoeveel sohade zij door het uithalen der vogelnestjes aan onze vruchten toebrengen, moge blijken uit de volgende curieuze berekening, die ik dezer dagen vermeld vond in een duitsch tijdschrift. Vooronderstel, ge hebt in uwen hof een nestje, b.v. van een roodstaartje met 5 jongen. Voor elk dier jonge gulzigaards worden dagelijks ten minste 50 rupsen door de ouders gevangen. Laat nu deze leverancie 30 dagen aanhouden, dan hebben wij de som van 50 X 30 x 5 = 7500 rupsen. Elke rups eet dagelijks minstens eenmaal haar eigen gewicht aan blad en bloesem op. Roken nn slechts dat éne rups elken dag één bloesem verteert dat is zeker niet te ruim gerekend - dan geeft dit in 30 dagen reeds 7500 x 30 = 225.000 bloesems of vruchten, welke door uwe 5 vreedzame gasten worden beschermd tegen den alles vernielenden vijand.
Maar gaan wij verder in de beschouwing van het kieken-ei.
Binnen dezen driedubbelen wand van schaal en vliezen, ligt het eiwit, weêr onderscheiden in 2 lagen b en b’, die op elkander rusten en slechts hierin Verschillen, dat de buitenste eene dunnero, de binnenste daarentegen eene meer taaie, dikke, doch te gelijk zeer heldere vloeistof bevat. Wilt gij weten uit welk vreemd mengsel dat lijmige en kristalheldere vocht is samengesteld? Welnu, laat 100 gewichtsdeelen er van onderzoeken en de scheikundige ontleding zal u leeron, dat op die 100 deelen eiwit 53 deelen koolstof, 7 waterstof, 22 zuurstof en 16 deelen stikstof worden gevonden. Daarenboven bevat het eiwit 1.7 tot 2 percent zwavel. Dit laatste kunt ge ook zelf zonder ontleding reeds opmaken uit den zwart-gelen aanslag van uw eierlepeltje, het gevolg der verbinding van de zwavel met het metaal. Op eene nog duidelijker ofschoon minder aangename wijze verraadt de zwavel hare aanwezigheid bij de ontbinding van het eiwit. Alsdan vereenigt zij zich met de waterstof tot zwavelwaterstof. Geen zintuig geeft zich hier eerder gewonnen dan de neus.
Het eiwit, in de scheikunst bekend onder den naam van albumine, is voor alle organische wezens van het hoogste gewicht. Weinige stoffen zijn zoo algemeen verspreid in het or-