als uit een staathuishoudkundig oogpunt van het allergrootste belang is.
In de onafzienbare steppen van Zuid-Amerika, meer bepaaldelijk op het gebied van La Plata, leven tallooze kudden wilde ossen en schapen, die in die streken bijna geene andere waarde hebben dan de huiden, welke uitgevoerd en voor de leerlooierijen gebruikt worden. Het vleesch dier rondzwervende dieren in verschen toestand naar Europa over te brengen, is het doel van de reis der Frigorifique. Het ruim der stoomboot is ingericht tot bergplaats voor vleesch; deze bergplaats wordt door in vluchtigen toestand gebrachten ether, eene vloeistof die, zooals bekend is, bij verdamping eene groote koude doet ontstaan, bestendig op eene lage temperatuur gehouden, en wel op o graden van den honderddeeligen thermometer. Zonder dat het vleesch bevriest, blijft het bij deze temperatuur voor bederf bewaard. De Frigorifique zal op hare eerste reis, welke ongeveer 3 maanden tijd zal vorderen, het vleesch van 1000 ossen naar Europa overbrengen. Men rekent er op, het aldus aangebrachte vleesch 50 percent goedkooper te kunnen leveren dan de gemiddelde vleeschprijzen in Frankrijk. Mocht de proefneming slagen, dat is, gelukt het 't vleesch uit Zuid-Amerika versch en onbedorven naar Europa over te brengen, dan zou daardoor een ware weldaad aan de europeesche bevolking bewezen zijn, die bij de tegenwoordige hooge vleeschprijzen dat krachtigste van alle voedingsmiddelen voor een goed deel ontberen moet.
Bij het welslagen der poging zullen nog verscheidene andere stoombooten uit Frankrijk de reis naar La Plata ondernemen, welk voorbeeld natuurlijk spoedig door andere landen gevolgd zou worden.
Aan den ingang van de haven van het eiland Rhodus bevond zich in de oudheid een kolossaal standbeeld, welks rechterhand een vuurbaak droeg, terwijl tusschen de beenen van het beeld de schepen met masten en volle zeilen doorvoeren. Men rekende het tot de zeven wonderen der wereld. Een dergelijk wereldwonder (wij zullen het maar niet het achtste noemen, want het getal der achtste wonderen van de wereld is legio), een dergelijk wereldwonder, zeggen wij, is ook Amerika van plan op te richten, en wel op het eiland Bedloës, aan den ingang van de baai van New-York. Het stelt het beeld van Amerika's onafhankelijkheid voor en moet als vuurtoren dienst doen. Men was van plan 't reusachtige beeld op de wereldtentoonstelling te Philadelphia te plaatsen, om het daarna voorgoed naar zijne vaste standplaats te vervoeren. Wegens de tallooze zwarigheden aan het vervaardigen van zulk een kolussus verbonden, is men echter niet op tijd gereed kunnen komen en is nog slechts de hand met den voorarm te Philadelphia ten toon gesteld. Deze hand heeft eene lengte van 4.30 meters; de wijsvinger is 2 meters lang, met een middellijn van 0.50 en een omtrek van ruim 1.50 meters. Daar een volwassen mensch hoogstens 2 meters lang is, en om het midden ruim 1 meter in omtrek heeft, overtreft de wijsvinger van het beeld het volume van een volwassen mannelijk persoon. De middellijn van den arm is 2 meters en de lengte van den voorarm 6 meters; de arm is dus dikker dan een buitengewoon zware boom. De dikte van de fakkel bij de hand is 1.15 meters en het plat-form of de rand er van 1.15 meters breed; tien personen kunnen met gemak op dit balkon plaats vinden, dat met een rijk bewerkt, 0.90 meter hoog traliewerk versierd is. Men bereikt dit plat-form door middel van een ijzeren trap, die bij de voeten van het standbeeld begint en door het geheele lichaam loopt; dezelfde trap verleent ook toegang tot het hoofd.
Zooals bijgaande gravure het aanschouwelijk maakt, ontsnappen uit dit hoofd stralen electrisch licht, waardoor de schepen op verren afstand een veilige vuurbaak in dit overgroote beeld zullen hebben.
De hoogte van het beeld zal die van menigen kerktoren verre overtreffen: de hoogte van het voetstuk zal 25 M., die van het lichaam 34 M. en van den opgeheven arm 13 M. bedragen, waardoor men eene totale hoogte van 72 meter verkrijgt.
Alvorens het beeld naar de plaats zijner bestemming zal vervoerd worden, heeft men plan het in 1878 te Parijs ten toon te stellen.
Hoe dieper de mensch doordringt in de geheimen en wonderen der natunr, te beter leert hij de almacht kennen van den verheven Schepper van het heelal. Daarom verdient elke poging om die kennis der natuur, en daardoor de kennis van het Opperwezen uit te breiden, onze volle sympathie.
Wij geven hiervóór de afbeelding van de onlangs met ontzaglijke bezwaren en aanzienlijke onkosten opgerichte sterrenwacht op den Puy-de-Dôme in Frankrijk. Deze inrichting is zoowel merkwaardig wegens hare hooge ligging (ongeveer 1500 meters boven de oppervlakte der zee), als wegens de prachtige omgeving en de oude herinneringen die aan dit oord verbonden zijn.
De Puy-de-Dôme, een gebergte in het midden van Frankrijk is een voortzetting van den bergketen der Cevennes. Op den hoogsten top van dit gebergte is de sterrenwacht gebouwd en geheel ingericht naar de eischen van den tegenwoordigen tijd. Van den kruin des bergs heeft men een uitgestrekt vergezicht op het omringende landschap. De sterrenwacht bestaat uit een hoogen toren met bijliggende gebouwen en de woning van den sterrekundige, die met het doen der weêrs- en sterrekundige waarnemingen belast is. Zij is door middel van den telegraaf met de sterrenwacht te Clermont verbonden.
De berg zelf is bezaaid met overblijfselen uit een lang vervlogen tijdvak. Voor meer dan twintig eeuwen droegen hier de druïden of gallische priesters den goden hunne bloedige offeranden op; toen in later tijd de romeinsche heerschappij zich in die streken vestigde, werd op de helling des bergs een gallo-romeinsche tempel gesticht, aan Mercurius, den beschermgod van het land, toegewijd. Deze tempel werd spoedig door geheel Gallië vermaard en van de boorden van den Rijn tot den voet der Pyreneën trokken de heidenen op, om den afgod in zijn vermaarden tempel op den Puy-de-Dôme hunne hulde te bewijzen.
In later tijd, omstreeks het begin der kruistochten, stichtten de Kristenen eene kleine kapel op dezelfde plek, maar dit heiligdom verviel langzamerhand, en thans verrijst op den kruin des bergs, die als een statige reus de omringende bergen en heuvelen beheerscht, de nieuwe sterrenwacht van den Puy-de-Dôme.
Het aanschouwen van het een of ander voorwerp kan onzen geest ver doen afdwalen en in het geheugen weer beelden en herinneringen uit den tijd der jeugd te voorschijn roepen, die schijnbaar met die voorwerpen in geen het minste verband staan. Zoo ging het mij ook heden. Na het bespreken van de sterrenwacht op den Puy-de-Dôme dwaalde mijn geest onwillekeurig op een ouden vriend mijner kinderjaren af....... op den eens zoo gevierden nederlandschen kinderdichter Hieronymus van Alphen.
De lezer ziet wellicht verbaasd op en vraagt, hoe het mogelijk is, Van Alphen met een observatorium in verband te brengen. De sprong is echter zóó groot niet als men in het eerste oogenblik wel meenen zou.
Ofschoon ik het nooit gewaagd heb de steile helling van den Parnassus te beklimmen, waren schoone verzen mij altijd lief en dierbaar, en soms springt het een of ander heerlijk gedicht op het onverwachtst weder nit een verscholen hoekje van mijn geheugen te voorschijn; niet anders ging het mij thans: van de sterrenwacht sprekende, herinnerde ik mij het volgende couplet uit de cantate: de Starrenhemel.
Daar rijst het tint'lend starrenheir,
En de aarde zwijgt verbaasd,
't Gestarnte spiegelt zich in 't meir,
Waarop geen windje blaast.
't Is alles hemel wat men ziet,
Zelfs bergen vluchten heen,
't Verdorde blaadje schuifelt niet,
't Gestarnte spreekt alleen.
Heerlijk, onnavolgbaar, niet waar? Is het niet, of men bij het lezen dezer regelen inderdaad ‘'t gestarnte zich in het meir ziet spiegelen,’ of men 't met den dichter hoort ‘spreken?’
Deze verzen zijn van Van Alphen, die dus nog wel iets anders dan kinderliedjes gedicht heeft.
Zoo kwam ik heel geleidelijk op den ouden kinderdichter. Maar, Van Alphen is dood en begraven, zegt wellicht de een of andere mijner lezers, begraven met al zijne ‘lieve wichtjes,’ met al de brave Hendrikken en dito Maria's. Geheel en al waar is dit niet: Van Alphen leeft nog, en al is hij niet meer de kinderdichter van eertijds, toch wordt hij hier en daar nog naar verdienste gewaardeerd. Die waardeering is waarlijk zoo misplaatst niet als sommigen onzer hoogwijze hedendaagsche pedagogen zich dat wel verbeelden. Ten spijt van alle tegenspraak blijft Van Alphen een dichter, die 't gemoed van het kind weet te treffen, en al heeft hij ook vervelende, saaie verzen geschreven, hij heeft de jeugd ook vele geschikte, lieve en echt kinderlijke gedichtjes geschonken.
Vooroordeel en jeugdige onbezonnenheid hebben velen over Van Alphen den staf doen breken zonder later den moed of de eerlijkheid te hebben, om, zooals De Génestet, dat voorbarig oordeel te herroepen.
Maar de lezer roept mij hier tot de orde - misschien heeft hij het al eer gedaan - en zegt zeer te recht, ik beken het, dat eene beschouwing over kinderverzen of kinderdichters in eene kroniek al zeer misplaatst is. Ik neem de vingerwijzing in dank aan, mij echter voorbehoudende later, op eene andere plaats, op dit kinderlijk, maar daarom nog niet kinderachtige onderwerp terug te komen.
Wij hadden beloofd op Turkije's nieuwen heerscher terug te komen; rechtuit gezegd kon dit artikel zeer wel achterwege blijven, want de berichten omtrent Abdul Hamid zijn even tegenstrijdig als het de telegrammen van het oorlogstooneel waren. Zoo zegt men van hem, dat hij geneigd is allerlei hervormingen in het rijk van den profeet in te voeren; anderen echter willen, dat hij tot de oud-turksche partij behoort en dus een fanatieke Muzelman, een soort van Bashi-Bazoek is.
Volgens sommigen is hij niet van verstand ontbloot, leeft matig, heeft eene goede opvoeding genoten, terwijl anderen hem een weerbarstigen dweeper en een liefhebber van wijn en vrouwen noemen, en verder beweren, dat zijne opvoeding verwaarloosd moet zijn en het in zijne jeugd zijn grootste vermaak was, zijne onderwijzers op echt turksche wijze af te rossen en de deur te wijzen.
Wat ons betreft, wij gelooven niet meer aan een energieken sultan: zoowel het land als de keizerlijke familie is diep gezonken. Abdul-Hamid zal waarschijnlijk niet veel beter of niet veel slechter zijn dan zijne voorgangers. Alle turksche prinsen ontvangen een zelfde opvoeding, die men gevoegelijk de harem-opvoeding zou kunnen noemen, en de gevolgen daarvan zijn, dat zij, eenmaal op den troon van den profeet verheven, zwak en ontzenuwd zijn, zich weinig om staatszaken bekommeren en al zeer tevreden zijn, wanneer hunne onderdanen hen in staat stellen een weelderig en zeer kostbaar leven te blijven leiden.
Sultan Abdul-Hamid zal hoogst waarschijnlijk geene uitzondering maken op dezen algemeenen regel en gewis niet in staat zijn het versleten rijk, dat Turkije heet, een nieuw leven in te blazen.
Mochten wij dwalen, dan zeggen wij met de turksche rechters, wanneer zij een vonnis uitgesproken hebben: ‘Allah weet het beter.’
Abdul Hamid heeft het intusschen reeds verder gebracht dan zijn voorganger Murad: hij is reeds met het zwaard van Osman omhangen geworden. Men weet dat dit zwaard een zinnebeeld is van de geest- en lichaamskracht van den beheerscher. Ongelukkig heeft de ondervinding bewezen, dat Osmans zwaard den nieuwen sultan die beide hoedanigheden niet kan instorten, daar waar zij eenmaal ontbreken.