[Nummer 44]
Vorst Milan IV.
Milan IV Obrenovitch, die op dezen oogenblik in het oorlogzuchtige Servië den scepter zwaait - zoo als de dichters in hunne verhevene taal zeggen - is nog jong, doch tamelijk vermetel en eerzuchtig. Den 2 juli 1868 werd hij tot vorst uitgeroepen, doch eerst den 22 augustus 1871 mondig, dat is meerderjarig verklaard. Zoo wat drie jaar later, den 17 october 1875, stapte vorst Milan in het huwelijksbootje met prinses Natalia, die toen ongeveer zestien lentes telde. Zij is de dochter van wijle den russischen kolonel Keschko en zijne echtgenoote, geboren prinses Stourdza.
VORST MILAN IV.
In dat landje, dat is Servië, met 1.338.505 inwoners - velen beweren, dat de statistiek zich in dit geval al te veel opblaast en Servië eigenlijk minder groot is dan men zegt - regeerde vorst Miloch met eene grondwet, welke in 1868 op nieuw verklaarde en bevestigde dat zijn nakroost, op de trappen des troons geboren zoo als men alweêr in de verhevene taal zegt - met volle recht erfelijk was.
De thans regeerende familie Obrenovitch kwam aan het bewind door Miloch I Theodorovitch Obrenovitch, geboren in 1780 te Drobigna, in den kreits van Ujitza, in Servië. Die optreding had plaats in de maand april 1815; zij werd bij volks-acte in 1817 en 1827 bevestigd, en sultan Mahomed II erkende, na den vrede van Andrianopel, in 1829, de Obrenovitch's als erflijke vorsten.
Milan IV heerscht dus over Servië krachtens eene grondwet, welke eene wetgevende macht daarstelt, en met eenen Staatsraad, die de wetsontwerpen voor gemelde vergadering bewerkt en toebereidt. Die vergadering, Skupchtina geheeten, bestaat uit 134 leden, waarvan er 33 door het gouvernement en 101 door het volk worden benoemd.
De vorst heeft met minder dan zeven ministers, een opperhoofd van de officieele statistiek, een metropolitaan, eenige diplomatische agenten, en beslaat ruim twee bladzijden in den Almanach de Gotha. 't Is misschien dit alles te samen, dat de glenster der heerschzucht in vorst Milan heeft aangewakkerd, en hem aan eene zending heeft doen denken, namelijk die van de Slavische volksstammen in ééne groep samen te vatten, en over deze als koning te regeeren.
Vorst Milan heeft het oogenblik, nu de ‘zieke man’ in Konstantinopel het benauwd krijgt, waargenomen, om hem den oorlog te verklaren en zich te ontmaken van de suzereiniteit welke de Groote Heer op hem wegen doet. Rusland steunt hem; doch dat punt is nog geen waarborg van goed gelukken. Op het oogenblik dat wij deze regels schrijven, staan zelfs zijne zaken, opzichtens Turkije, op verre na niet prachtig. Turkije heeft hem vervallen verklaard van zijnen troon en de man kan weêr varkenshoeder worden, zoo als men zegt dat de oude Milosch geweest is, indien de zaken een voor hem nog slechter keer nemen.