San Angelo te Rome.
Niet verre van het Vatikaan, aan den rechteroever des Tibers, verheft zich eene geduchte sterkte, algemeen bekend onder den naam van Engelenburcht of kasteel van St. Angelo.
Dit. kasteel, een der sterkste punten van de hoofdstad der katholieke wereld, was oorspronkelijk een praalgraf, opgericht met al de pracht en luister, die de oudheid zoo gaarne aan dergelijke gebouwen ten toon spreidde.
Keizer Adrianus, die op zijne reizen door Griekenland en het Oosten opgetogen was geworden bij het zien der heerlijke gebouwen, die de oosterlingen voor hunne dooden oprichtten, wilde dat voor hem en zijne familie een graf gebouwd zou worden, dat al wat hij gezien had in schoonheid zou overtreffen.
In het jaar 135 na J.C., in het 19 jaar zijner regeering, begon men aan den reusachtigen bouw; de keizer mogt de voltooiing daarvan niet beleven, maar deed toch in het tijdens zijn leven afgewerkte gedeelte de asch plaatsen van zijn aangenomen zoon Aelius.
Na den dood van Adrianus werd er ook zijne asch bijgezet en aan het gebouw nog door de twee volgende keizers gearbeid.
Achtereenvolgens werden er in begraven Antonius Pius, Marcus Aurelius, Commodus en Septimus Severus en hunne familiën.
Na den dood van laatstgenoemden werd het Mausoleüm gesloten, en eerst weder geopend in het jaar 410 door Alaric, die Rome grootendeels verwoestte.
De geschiedschrijver Procopius, die in de 6e eeuw leefde, verhaalt dat het Mausoleum, met groote platen van marmer van Paros bekleed, op een breeden vierkanten grondmuur, die met bloemwerk versierd was, rustte.
Te midden der versieringen waren inscripties aangebracht ter eere der keizers, die in het gebouw begraven lagen.
Aan de vier hoeken zag men groepen van mannen en paarden in verguld brons.
De rotonde (rond gebouw), die op den grondmuur rustte, was omringd door een dubbele rij van muurpijlers, een lijstwerk dragende, waarop een aantal heerlijke standbeelden prijkt.
Behalve deze standbeelden waren er nog tusschen de kolommen, maar van mindere grootte dan de eerste.
Op den top des gebouws stond het standbeeld van Adrianus.
Juist tegenover de brug Aelius, was in den grondmuur een zware bronzen poort, die den toegang tot het praalgraf verleende.
In het jaar 1825 werd deze poort weggenomen en de opening van den muur toegemetseld.
Door deze poort gaande, kwam men in een corridor, die naar een groote nis voerde, in welker nabijheid zich een spiraalvormig pad opende, dat allereerst naar de grafkamer en vervolgens naar het bovenste gedeelte des gebouws leidde.
Dat pad, eertijds met mozaïeken belegd, ontvangt het daglicht door pyramidale vensters.
De grafkamer bevat 4 nissen; men gelooft dat de grootste daarvan de urn van Adriaan bevatte.
Nog bevinden zich in het bovenste gedeelte van het gebouw een aantal cellen, die vroeger tot gevangenis van misdadigers dienden.
Langs een trap komt men eindelijk op het plate-forme, van waar men een schoon gezicht op Rome en voornamelijk op den heuvel des Vatikaans heeft.
Zoo als wij zegden, werd het Mausoleüm in het jaar 410 door Alaric geopend; deze gaf het zijne bende ter plundering over, zoodat het van zijne schatten werd beroofd en ook voor een groot gedeelte van zijne versierselen.
In 537 werden er de Grieken, die er een schuilplaats gezocht hadden, door Vitiges en zijne Gothen belegerd; de Grieken verwoestten de laatste overblijfgelen der heerlijke kunstwerken, daar zij met de standbeelden hunne aanvallers verpletterden.
Sinds dien tijd is het Mausoleum een krijgskundig punt geworden en tegelijk het mikpunt van al de partijen, die elkander gedurende onderscheidene eeuwen de macht in Rome betwistten.
Het werd genomen en hernomen door de Gothen, Romeinen, Byzantiërs, Normandiërs en Franschen en door de revolutionnairen, die, op verschillende tijdpunten, evenals de hedendaagsche italiaansche volksleiders, den Paus van zijne souvereiniteit beroofd hebben.
Reeds in het begin der 10e eeuw kostte zoodanig boos opzet een Paus het leven.
Zekere Marozia, eene beruchte vrouw van adellijke geboorte, had tegen den Paus een vijandige partij weten te vormen, aan welker hoofd zij optrad.
Zij maakte zich meester van de sterkte, deed Joannes X, die reeds sedert 14 jaren den Stoel van Petrus bekleedde, gevangen nemen en ter dood brengen.
Eenigen tijd later werd zij door haren eigen zoon, zekeren Alberic, op het kasteel gevangen gezet, wat het volk als een rechtmatige straf des Hemels voor hare gruweldaad beschouwde.
Alberics zoon volgde het voorbeeld van zijne grootmoeder; onder zijne hand stierf Benedictus VI. Joannes XIV stierf op het kasteel den hongerdood.
De geschiedenis van het kasteel St. Angelo in de middeleeuwen is in korte trekken die der fakties, die de Eeuwige Stad met bloed en tranen overstroomden.
Het kasteel ontleent zijn naam aan eene wondervolle gebeurtenis.
In het jaar 590 werd Rome door de pest bezocht; de ziekte woedde zoo vreeselijk, dat geheele wijken uitstierven, en sommige huizen met dooden opgevuld lagen, daar handen ontbraken om ze te begraven.
In dien nood beval de heilige Paus Gregorius de Groote eene processie te houden, om de barmhartigheid des Hemels af te Smeeken.
De lange trein ging naar de kerk van Maria de Meerdere; alvorens men die kerk bereikt had, waren 80 menschen door de pest geslagen, bezweken en op den weg neêrgevallen.
Nu ging de Paus blootsvoets, met een ruwen zak omhangen en een beeld der H. Moeder Gods dragende, aan het hoofd der menigte naar de basiliek van St. Pieter; allen, die hem volgden, waren eveneens in het gewaad der boetelingen.
Langzaam en zwijgend trok de lange processie door de verlaten straten van Rome; toen zij door het praalgraf van Adrianus gekomen was, hoorde men op eens eene hemelsche stem deze woorden uitspreken: ‘Regina Coeli, laetare, alleluja! Resurrexit sicut dixit, alleluja!’ (Verheug u, Koningin des Hemels, alleluja! Hij is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja!)
De opperpriester en het volk, door vreugde en heiligen eerbied bevangen, knielden neêr, en Gregorius voegde in vurige begeestering bij de woorden des Engels: ‘ora pro nobis Deum, alleluja!’ (Bid God voor ons, alleluja!)
Nauwelijks had hij dit gezegd, of op den top des kasteels verscheen een engel, die een zwaard vertoonde en het in de scheê stak, daarmeê verkondigende, dat God op het gesmeek van zijn Stedehouder een einde maakte aan de ramp, die Rome trof.
Inderdaad, op hetzelfde oogenblik hield de pest op; niemand werd er meer door bezocht, en zij, die er meê geslagen maar nog niet gestorven waren, herstelden onmiddellijk.
Om de herinnering aan deze mirakuleuze verschijning te vereeuwigen, bouwde Paus Bonifacius IV ter eere van den aartsengel Michaël, in 608 eene kapel op den top van het Mausoleum, en Paus Paulus III versierde die met een standbeeld van genoemden engel, vervaardigd door Raphaël de Montelupo.
Benedictus XIV verving dit door een ander en wel door het beeld, dat er nog op prijkt, en dat het werk is van een belgisch beeldhouwer, Peter Verschaffelt geheeten.
Nadat het kasteel in den loop der eeuwen door verschillende belegeringen geleden had, en op sommige plaatsen tot een puinhoop geworden was, begon Paus Alexander in de 15e eeuw het te herstellen en te versterken.
Hij omringde het met grachten en verbond het door een boogbrug met het Vatikaan. Aan dit laatste had Paus Clemens het te danken, dat hij op den Engelenburcht een schuilplaats kon zoeken, toen de ruwe benden van den maarschalk de Bourbon, Rome te vuur en te zwaard verwoestten.
In de laatste jaren heeft Pius IX dezen weg laten verbeteren en versterken, om zich eveneens in tijd van nood daarvan te kunnen bedienen.
Onderscheidene Pausen gingen voort het kasteel te versterken; sommigen, die den kunstzin wilden bevorderen, lieten in tijden van rust en vrede, verschillende nasporingen in de cellen, nissen en andere vertrekken des kasteels doen, waaraan men het te danken heeft, dat menig stuk der oudheid uit zijn eeuwenlangen sluimer te voorschijn is gebracht.
Het laatste onderzoek, dat van belang kan geacht worden, geschiedde in 1825 door eene vereeniging van kunstenaars en geleerden.
Onder de vele merkwaardigheden, die zij vonden, behoorde ook het levensgroot standbeeld van keizer Adrianus; het was aan den hals gebroken, maar kop en romp werden spoedig samengevoegd, en het beeld kreeg een plaats in het museum van oudheden.