Het huis van den volksvertegenwoordiger Edw. Coremans.
Reeds in een vorigen jaargang deelden wij het portret en de korte levensbeschrijving van den heer Coremans meê, die zich in de vlaamsche politiek voorzeker een welverdienden en blijvenden naam verworven heeft, al ware het slechts door de wet, welke zijn naam draagt en waarbij de Vlaming eindelijk, na sedert 1830 voor de rechtbanken miskend te zijn, voor deze recht bekwam.
Sedert lang was de haat jegens den vlaamschen afgevaardigde bij zijne tegenpartij, alle maat te boven gegaan. De brieven-Coremans, afzweepende brieven gericht tegen eenen schepen van Antwerpen, die den vertegenwoordiger, in openbare zitting, straffeloos meende te kunnen beleedigen, hadden dien haat gewis niet verminderd. Het was dan ook grootendeels tegen hem, tegen den wakkeren volksjongen, dat in de kiezingen van den 13. juni 1876, de stormloop der liberale partij gericht was.
Niets werd hem en zijne vrienden gespaard: beleedigingen in dagbladen, in spotschriften, in caricaturen en strooibiljetten. Niets kon echter de populariteit van den heer Coremans breken, en niettegenstaande alle pogingen, door de tegenpartij aangewend, werd hij, evenals zijne even erg aangevallen collega's, de heeren Victor Jacobs, Alfred de Laet, Eugène de Decker, Eug. Meens, Guyot-van Braet, allen erkende voorstanders van het flamingantism, met eene prachtige meerderheid herkozen.
De haat brandde in razernij los en 's avonds, beschermd door de duisternis, stroomde het janhagel, door de verslagene partij betaald, naar de huizen van verschillende voorstanders der Meetingspartij - een bondgenootschap van katholieken, Vlamingen en vrijzinnigen - en richtte daar de grootst mogelijke verwoesting aan.
Het huis van den heer Coremans ligt in de Montebello-straat, even buiten den vroegeren ringmuur der oude stad. Gewapend met koevoeten, breekijzers, bijlen en steenen - een bewijs dat de zoo anti-grondwettelijke en anti-vrijzinnige verwoesting reeds voorafgaandelijk besloten was - viel eene razende bende huurlingen, schooljongens en gekende leiders, het huis van den volksvertegenwoordiger aan, brak hetzelve binnen en buiten en bracht er de verwoesting aan toe, welke wij zooveel mogelijk door de gravuur duidelijk maken.
De vier gravuren stellen voor: de huispoort langs binnen, van de hofzijde gezien; de zware deuren zijn letterlijk met bijlslagen doorboord. De drie andere gravuren stellen de appartementen langs de straatzijde voor, namelijk de voorkamer, de bibliotheek en het kabinet van den rechtsgeleerde.
De verwoesting, men bespeurt het gemakkelijk, is volledig; niets is als het ware geheel gebleven: ruiten zijn verbrijzeld, zware vensterblinden met den koevoet uitgelicht en daarna, dwars door alles heen, in de appartementen geworpen; pendules, fauteuils, tapijten, gordijnen, kunstsieraden van allen aard werden vernield, gescheurd, gebroken, bedorven. Voorwaar, men zou zeggen, dat kanonkogels door het huis waren heen gevlogen.
De representant was ten zijnent gekomen en nam, na een drukken kiezingsdag, het avondmaal; Mevrouw en verdere familie waren nog afwezig, zeer gelukkig voorwaar! Zich beneden tegen honderden razenden verdedigen was voorzeker den anders kloeken man onmogelijk. De kreten die het schuim hooren liet, waren daarenboven alles behalve geruststellend. De heer Coremans ging naar de eerste verdieping toen hij de overtuiging had dat het benedenhuis, langs deur en vensters, overrompeld was.
Boven aan den trap, nam hij, met een paar scherp geladen revolvers in de hand, post, wel besloten zich daar tot den dood toe te verdedigen. Langs den trap konden de aanvallers slechts een voor een de eerste verdieping bereiken, en goed gewapend zou de aangevallene de worsteling geruimen tijd volhouden.
De aanvallers waagden echter de opstijging niet; zij vergenoegden zich met de verwoesting beneden, gelijkvloers, roofden daar eenige voorwerpen, namen die als tropeeën meê, en poogden bij middel eener petroleum-lamp de brand in het huis te steken.... Dat ontbrak er nog aan om het tooneel der commune waardig te maken.
Laat ons een sluier over dat eeuwige, dat onuitwischbare schandmerk werpen!
Toen de nacht voorbij was en de antwerpsche bevolking de afschuwelijke verwoesting zag, steeg er dagen nadien nog een kreet van verontwaardiging tegen de partij op, die zich aan deze misdaden had plichtig gemaakt, en men wenschte zich openlijk geluk dat menschen, die tot iets dergelijks in staat waren, niet aan het hoofd des lands hadden kunnen geraken.
De heer Coremans was de eenige niet wiens eigendom geschonden werd: onder de aangerande huizen telt men die van den volksvertegenwoordiger De Laet, van den advokaat Mr. Jacq. Jacobs, van de heeren de Winter-Lauwes, Van Boghout, de eerste gewezen gemeente-, de tweede gewezen provinciaal raadsheer; de werkhuizen van het Handelsblad en l'Escaut, een aantal geestelijke gestichten, vooral het nieuwe klooster der paters Jesuïeten, aan het Meetingpark.
De Illustratie is geen staatkundig tijdschrift; wij kunnen dus niet breedvoeriger de gebeurtenissen van den 13. Juni en verdere dagen binnen treden; doch wij hebben deze actualiteit, zoo gedenkwaardig, doch tevens zoo noodlottig in de geschiedenis van België, niet ongemerkt kunnen voorbijgaan.