Anastasia.
door Dr. J. Renier Snieders.
(Vervolg en slot.)
Het is middernacht.
- Kunnen nu de gasthuiszusters eindelijk haar avondmaal gebruiken en zich ter rust begeven?
- Een oogenblik; haar liefdewerk is nog niet ten volle afgeloopen. De ongelukkige, die daar den geest geeft, moet nog gelijkt worden, en zijn lichaam kan hier op zijn sterfbed, nevens zieken en beterenden, niet langer blijven liggen.
- O, wat is dat alles toch akelig in het midden van den nacht!
- Ja, dat is een akelig, maar tevens zoo. schoon, zoo verheven werk, hetwelk niet dan door moedige menschen, wezenlijke helden en heldinnen, kan worden verricht!
Het lichaam wordt door de behendige liefdezusters gezuiverd, gereinigd en in zuiver lijnwaad gewikkeld. De eene sluit hem de oogen dicht; eene andere vouwt de handen als van een biddende, en laat die op de borst rusten.
Middelerwijl hebben de twee andere zusters eene draagberrie aangebracht. Het lijk wordt daar op getild, en bij een luid ‘onze vader’ voor de arme ziel, die een uur geleden, dat afgemarteld lichaam ontvlood, naar het lijkhuis gedragen.
Laat ons hier niet langer vertoeven, dan den tijd die er noodig is om de draagberrie op den vloer te zetten, en het lijk meteen wit, linnen kleed te bedekken. Neen, laat ons hier niet al te lang vertoeven; het is hier zoo koud, zoo akelig en bang tusschen die vier of vijf berries met linnen kleeden bedekt en nevens elkander gerangschikt.
Dat koude, dat akelige en bange voelen echter de nonnen niet; och, zij zijn zoo rustig als de dame, welke met haar borduurwerk voor het raam zit.
Waarom zouden zij bang wezen? Voor die dooden, welke daar op de berries rusten? Welk kwaad hebben zij te vreezen van die ziellooze lichamen, welke slechts misschien binnen duizende en duizende jaren, wederom zullen opstaan bij het vreeselijk schallen der oordeeltrompet?
Neen, die weerlooze dochters zijn niet bang voor de lichamen dier arme lijders, welke zij in hun leven zoo zorgvuldig hebben opgepast en die zij zoo lief hadden als eigen broeders en zusters. Voor zij zich uit het lijkhuis verwijderen, wordt elk doodkleed nog eens opgeheven, elk lijk zorgvuldig beschouwd en onderzocht, of de dood haar offer wel vast en zeker heeft neêrgeslagen.
Het uur van middernacht is reeds lang voorbij; alles is rustig in het ziekhuis.
- Nu toch kunnen de kloosterzusters zich eindelijk wel ter rust begeven, en slapen tot den morgen? Wat moeten die teedere vrouwen toch wel vermoeid zijn naar geest en lichaam!
- Ja, hare lichaamskrachten zijn bijna uitgeput en de geestvermogens letterlijk verlamd; maar toch is er geen tijd om zich eenige uren rust te vergunnen.
Er liggen zoovele zieken in het gasthuis, die dezen nacht de zorg der zusters kunnen noodig hebben! De voorgeschrevene geneesmiddelen moeten worden toegediend; hier zal een lijder om drinken, ginder een ander om eten vragen, en van meer dan een moet immers van tijd tot tijd het hoofdkussen worden zacht geschud? Er zijn er zoovele die, door hunne smarten overmeesterd, geen oog zullen slapen, en er zoo vurig naar verlangen, dat eene der nonnen hun een oogenblik komt gezelschap houden, in dien langen, akeligen nacht!
En dan, indien somtijds de toestand van een der zieken eens verslimmerde, zou men gedwongen zijn in allerijl den geneesheer, misschien ook wel den priester te halen.
O, gij ziet wel, dat de zusters moeten waken; twee, de oudste en de zwakste, zullen zich eenige uren ter rust begeven; twee, de jongste en de sterkste, gaan in de zaal op een kerkstoel zitten bidden, om bij het minste gekerm, bij den flauwsten klaagtoon eens zieken, terstond gereed te zijn. Morgen avond zal alles beter geordend zijn, en wellicht vindt men dan gelegenheid om aan de twee jongste zusters ook eenige uren rust te vergunnen.
Op die wijze zullen de vier heldhaftige nonnen elkander beurtelings aflossen, en ofschoon haar getal ontoereikend is voor een gasthuis, waar de toenemende ziekte elk oogenblik nieuwe lijders binnenbrengt, en de dood gedurig slachtoffers naar buiten sleept, zal het werk toch worden afgedaan.
De Heer van hierboven zal haar moed en kracht geven, om in hare verhevene zending niet te bezwijken.
De groote dame, die met haar borduurwerk voor het venster zit, terwijl nevens haar de kachel staat te gloeien, mag misschien denken, dat die gasthuisnonnen, welke zoovele gevaren trotseeren, straffeloos zooveel groven arbeid kunnen verrichten, omdat zij, uit een minderen, misschien wel uit den landbouwersstand gekozen, door opvoeding en gewoonte daartegen gehard zijn.
O, mevrouw, onder dat eenvoudig kleedsel der nonnen, heb ik er gekend die, evenals gij, op het dons der prachtige wieg hebben geslapen, die eene verfijnde opvoeding hebben genoten, die, evenals gij, met hare teedere voetjes, in satijnen kinderschoenen gestoken, over de mollige tapijten der salons hebben geloopen; ik heb er gekend, die de vermaken der balzalen en schouwburgen bijgewoond en, evenals gij, met volle teugen, uit den levensbeker hebben gedronken.
De freule met hare verfijnde opvoeding en somtijds eenigszins tengeren lichaamsbouw, kan dikwijls even goed het moeielijk en somtijds walgelijk werk der ziekenzalen verrichten als de nederige boerendochter, indien zij, evenals deze, slechts bezield s met gevoelens van ware godsdienst, het verlangen, hare medemenschen bij te staan, en door het stipt volbrengen harer kloosterplichten den Heere aangenaam te zijn.