De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
baar gemaakt hebben, gevoelt men zich onaangenaam gestemd door alles wat men ziet. Vera-Cruz is eene vuile, onaanzienlijke stad, aan een onherbergzaam strand, een waterlooze zandvlakte gelegen. Het is bijna niet mogelijk een onderkomen te vinden, waar men niet walgt van de onzindelijkheid, die er heerscht. Het riekt bijna overal naar traan en bedorven visch. Er zullen natuurlijk wel woningen zijn, waar ook een Europeaan goed zou kunnen leven, doch er is zeker geen enkel logement te vinden, waarin men zich langer ophoudt dan hoog noodzakelijk is. Alles wat men aanraakt, is vettig; alles wat uit de keuken komt, smaakt naar zalf of kaarsvet. DE LEEUWENBRUID, NAAR GABRIEL MAX.
Herbij komt nog dat er voortdurend groot gebrek is aan zoet water, ten gevolge waarvan het dan ook bijna niet gebruikelijk is dat de inboorlingen uit de lagere klassen zich wasschen. Ook heeft de bevolking de gewoonte om al de vuilnis in de open lucht te laten liggen, die, wanneer zij tot verrotting overgaat, de lucht met verpestende dampen vervult. De gele koorts is dan ook een trouwe gast te Vera-Cruz, die voortdurend duizende slachtoffers maakt. Het is dus zeer natuurlijk dat de vreemdeling, die naar de hoofstad reist, zich zoo kort mogelijk in de afzichtelijke havenplaats ophoudt. Er loopt door het geheele land een gebaande weg, waarvan een gedeelte naar de hoofdstad voert. Regelmatig vertrekken van Vera-Cruz naar Mexiko langs dien weg diligences doch deze worden minstens één maal in de week aangerand; de voornaamste personen uit het gevolg des keizers (toen de keizers nog bestonden) zijn daarvan niet verschoond gebleven. De reizigers, die zich bij zoodanige gelegenheid in het voertuig bevinden, worden natuurlijk beroofd, letterlijk uitgeschud, terwijl zij, welke zich ernstig verzetten, zonder omwegen naar de andere wereld worden gezonden. | |
[pagina 286]
| |
De kondukteur, die aan zoo iets gewoon is, wacht geduldig zijn tijd af, zet zich daarna weder op den bok, en voert de diligence naar de naastbijgelegen stad. Daar weet hij gewoonlijk een middel te vinden om zich van de verplichting, welke op hem rust om de reizigers naar hunne bestemming te voeren, te ontslaan. Nu eens heet het dat de roovers ook hem van zijn geld beroofd hebben; dan weder is er een groot gebrek aan het rijtuig ontstaan: altijd weten zij er zich van af te maken. Op de bedreigingen der vreemdelingen - die hem voluit betaald hebben - dat zij een aanklacht tegen hem zullen indienen, verwaardigt hij zich niet eens te antwoorden, wel wetende dat de policie in Mexiko even ver te zoeken is als een eerlijk man. Er blijft voor de reizigers nu niets over dan zich tot den konsul te wenden, die hen, wanneer zij hunne legitimiteit kunnen bewijzen en voldoende waarborgen bezitten, zooveel geeft dat zij zich van kleêren kunnen voorzien en hunne reis voortzetten. Menigeen moet echter het medelijden der menschen inroepen om niet van ellende om te komen.
Zij, die hunne kredietbrieven gered hebben of, uithoofde van hun aanzienlijken stand, door tusschenkomst van den konsul geld kunnen krijgen, meenen nu zeer voorzichtig te handelen met niet verder van een diligence - het voertuig der aanzienlijken - gebruik te maken, maar zich als iemand uit den minderen stand voor te doen, ten einde zoo de aandacht van zich af te kunnen leiden. De Mexikanen zijn echter even slim als oneerlijk. De reiziger koopt nu een muildier, goede revolvers en een sabel en begeeft zich in een mantel gewikkeld op weg. Hij heeft niet veel klinkende munt bij zich en het bankpapier eigenhandig op verschillende plaatsen tusschen de voering zijner kleêren genaaid. Hij is thans in de gelegenheid om de schoone ligging en den weelderigen plantengroei te bewonderen, die nu begint en allengs toeneemt, doch tevens om met eigen oogen te zien, hoe zelfs het vruchtbaarste land der wereld door regeeringloosheid en voortdurenden oorlog een woestenij kan worden. Overal is volslagen gebrek aan de voornaamste middelen tot ontwikkeling van den landbouw. Toen de Azteken in het rijk heerschten, hadden zij kanalen gegraven en door ijzeren volharding doelmatige waterwerken te voorschijn gebracht, waarvan de sporen hier en daar nog zeer goed te zien zijn. Nu ziet alles er even vervallen uit; hier en daar vindt men nog wel een smalle stroom water, die uit de rotsen voortkomt, doch die kleine bron wordt nu en dan door menschen en beesten letterlijk uitgezogen.
Onder de Azteken had het land vijftien, thans nog slechts acht millioen inwoners. Kan er welsprekender feit aangehaald worden? Terwijl gij, op uw muildier zittende, over dit alles nadenkt, verdwijnt de zon, en is het eensklaps avond, zoodat gij u moet haasten om een nachtkwartier te zoeken. Wij zullen eens aannemen, dat gij zoo gelukkig zijt om uit eenige lichten op korten afstand te kunnen afleiden, dat gij u in de nabijheid van een stadje bevindt. Daar aangekomen zijnde, zoekt gij te vergeefs naar een logement; wat men daar van dien aard vindt, zijn slaaphuizen voor landloopers, waarin een fatsoenlijk man onmogelijk zijn intrek kan nemen. Gij wordt echter spoedig uit uwe verlegenheid gered door de eigenaardige gastvrijheid der Mexikanen. ‘Caballero,’ zoo spreekt u iemand toe, ‘wanneer de Hemel mij de gunst wilde bewijzen van u een blijk mijner gastvrijheid te mogen geven, zou ik mij zeer gelukkig achten.’ Dit aanbod, op de goedhartigste en eenvoudigste wijze van de wereld gedaan, wordt natuurlijk door u aangenomen. De gastvrije Mexikaan voert u naar zijne woning, die er lang niet welvarend uitziet, doch waarvan gij, uit gebrek aan iets beters, gaarne gebruik maakt. Gij wordt reeds aan de deur onder allerlei buigingen door de vrouw en de dochters van uw gastheer ontvangen, die u den besten stoel aanbieden welken zij bezitten, terwijl de man zich beievert om uw valies te bergen en uw muildier te verzorgen. Men zet u het avond-eten voor, dat bestaat uit gebakken koeken en gebakken hoonen met pulque, een soort van brandewijn, die een walgelijken nasmaak heeft, en daarna wijst men u de plaats aan waar gij zult kunnen slapen, bijaldien de vlooien en andere veel wat minder fatsoenlijke insekten u dit niet betetten. Den volgenden morgen wordt gij weder even beleefd en hoffelijk ontvangen, en men onthaalt u op een ontbijt, dat uit chocolade, koeken en gebakken boonen bestaat. Wanneer de gastheer uw muildier gezadeld heeft, en gij hem een geldelijke belooning wilt geven, blijkt het dat gij hem zeer verkeerd beoordeeld hebt. ‘Gij beleedigt mij, Caballero,’ zegt hij op fieren toon, ‘ik ben een Kreool.’ Het kost u moeite om de dochters des huizes te bewegen, iets van u aan te nemen om daarvoor een klein sieraad te koopen; zij doen dit dan ook eindelijk alleen om de herinnering aan uw kortstondig verblijf levendig te houden, en gij verlaat het huis en het stadje met diepe deernis over het beklagenswaardig lot van de bewoners, die wel is waar lui, vadzig en onzindelijk zijn, maar toch doorslaande bewijzen geven dat het hart op de rechte plaats zit. De gastheer reikt u vriendelijk de hand toe, nadat hij u op uw muilezel geholpen en uw valies nogmaals goed vastgemaakt heeft, en de vrouw en de dochters maken weder buigingen en roepen den zegen des Hemels op uw hoofd af. Die goede gedachten blijven u echter zoolang bezielen, totdat gij uw valies geopend hebt, en het blijkt dat u enkele voorwerpen ontvreemd zijn; het duurt ook niet lang of gij komt tot de overtuiging, dat uw vriendelijke gastheer een oog en ook eenige vingers gehad heeft tusschen de voering uwer kleederen. Wat nu te doen? In de eerste opwelling uwer verontwaardiging laat gij uw muildier rechtsomkeert maken om aangifte van den diefstal te doen; doch tot wien zult gij u melden? Tot de overheid? Waar is die overheid te vinden, waar is uw bewijs? En hebt gij buitendien uit het geval met den kondukteur der diligence niet geleerd, dat men in Mexiko nog wel overheidspersonen maar geen recht en bescherming kan vinden? Gij troost u met een diepe zucht in uw lot en eindigt met u nog gelukkig te denken, dat uw gastheer niet al de naden uwer kleêren losgemaakt en u slechts een gedeelte van uw eigendom ontvreemd heeft.
(Wordt vervolgd.) |
|