het werk in zijne bibliotheek Procès du comte d'Egmont, in tegenwoordigheid van getuigen, op de binnenplaats van zijn huis, zou worden verbrand.
Volgens het gouvernement, beschikte hier Leclercqz over iets dat zijn eigendom niet was: deze officieele documenten kon hij noch door zich zelf, noch door hunne opstellers hebben aangekocht; zij waren wel zeker de eigendom des gouvernements. Hoe het zij, met deze documenten deels gewapend, heeft de heer de Bavay het proces herzien en komt hij tot een gansch tegenovergestelden uitslag dan de hertog van Alba kwam, die den graaf van Egmond veroordeelde en deed halsrechten.
De hertog van Alba deed den 22 augustus 1567 te Brussel zijne intrede, riep den Staatsraad bijeen om het versterkingsplan van Diedenhoven en Luxemburg te onderzoeken en deed, bij het heengaan der leden, Egmond en Hoorn aanhouden. Men bracht beiden, zegt Gachard, later naar het nieuw kasteel van Gent over, deze in eene draagkoets, gene in een wagen en dit onder geleide van een regiment infanterie, twee kompagnieën arquebusiers te paard en drie kompagnieën lichte ruiterij, welke laatsten den optocht sloten.
De hertog van Alba verweet aan de gewone tribunalen slechts te veroordeelen op bewezen daadzaken, ‘en casos probados,’ en nam dus zelf liever kennis van de feiten, daarin voorgelicht door een bijzonderen raad. Zoo deed hij later ook zelf uitspraak in de zaak van Egmond, le tout bien meurement délibéré avec ceux du conseil estant auprès de sa personne.
Dat onderzoek en dat vonnis schonden echter de privilegiën van Brabant en die van het Gulden Vlies-orde, zegt de Bavay.
Inderdaad, Karel V had à lui seul et à nul autre het recht voorbehouden door zijn eeuwig edict van 1531, in volle souvereiniteit over de fautes ou mésus, welke de ridders zouden kunnen plegen, te oordeelen, daarin bijgestaan door het advies der ridders of van het meerendeel hunner, in kapittel vergaderd.
De keizer had zich tevens het recht voorbehouden de schuldigen preventief te doen aanhouden, echter slechts op advies van zes ridders, conpères dudit ordre, et autrement non. Hij wilde alzoo beletten dat de ridders van het Gulden-Vlies onwettig werden beleedigd, zooals met Jean Manuel reeds gebeurd was.
De voorschriften waren formeel en men kon den graaf van Egmond, die ridder was van het Gulden-Vlies, zonder een persoonlijk bevel van Philips II, niet aanhouden; men moest daarenboven zijne konfraters voorafgaandelijk verwittigen, en eindelijk mocht hij aan geene andere jurisdictie onderworpen worden, tenzij aan die hooger aangegeven, namelijk aan de ridders of ten minste het meerendeel hunner, in kapittel vergaderd.
Men was van hoogerhand met die bepalingen natuurlijk wel bekend. In een brief, door Gachard in zijne Documents inédits aangehaald, meldt Philips II eene beslissing, te Brugge in 1468 genomen, waarbij een verschil wordt gemaakt tusschen misdaad en punt van eer. De eerste zaken werden aan de persoonlijke jurisdictie van den souverein overgelaten; de tweede aan die van het kapittel van het Gulden-Vlies; maar die bepaling was door Karel V vernietigd in eene schikking, als volgt luidende: tout ce qui pouvoit avoir été fait ou statué au contraire dans les chapitres précédents.
Het doel van die bepaling was, dat Karel V geene vexatiën den ridders wilde zien aangedaan worden, buiten weten hunner ordegenooten.
De handelwijze, opzichtens Egmond, door den hertog van Alba, was dus wel degelijk strijdig met de statuten, en de ridders der orde protesteerden op de hevigste wijze; doch de koning gewaardig le zich niet een antwoord te geven, ofschoon de reclamen geteekend waren door den keizer van Oostenrijk, den hertog van Beieren, den hertog van Lotharingen en andere hooge personen.
Integendeel, de hertog van Alba kreeg bevel de zaak spoedig af te doen, en dus op den ingeslagen, willekeurigen weg voort te gaan.
Niet alleen in dit geval trad men buiten de wet, maar ook in de Blijde Inkomste, waarin geschreven stond dat men de ‘baenrotsen en luyden van Brabant’ niet van hunne natuurlijke rechters mocht verwijderen, en die bepaling was des te heiliger, daar zij eene der voorwaarden uitmaakte, weleer door den hertog van Bourgondië aangenomen, in verwisseling der souvereiniteit, hem door de Staten van Brabant opgedragen.
Het was dan ook bij deze Staten dat de gravin van Egmond onderstand zocht; doch in plaats van een krachtvol protest tegen de schending der rechten, bepaalden zich de Staten een nederig request aan den hertog van Alba te zenden, die er zich dan ook hoegenaamd niet om bekommerde; hij antwoordde enkel en alleen dat het privilegie van het Gulden-Vlies en dat der Blijde Inkomste zich niet uitstrekte over de misdaad van gekwetste majesteit.
Graaf van Egmond werd verder overgeleverd aan eene rechtbank, waaruit diegenen, gekend als te innig gehecht aan de privilegiën van Brabant, gesloten waren. De graaf mocht plichtig zijn aan de hem opgelegde misdaad, zeker is 't dat men opzichtens hem alle rechten schond, en die onwettelijke voorzorgen, tot in het oneindige gedreven, zijn juist geene bewijzen dat men aan hoogerhand van zijne plichtigheid zoo vast overtuigd was.
De personen welke van die rechtbank deel maakten: Vargas, Delrio, Noircarmes, Berlaymont en anderen, waren daarenboven gekend als erg tegen de nederlandsche adellijken ingenomen. Willen wij hier nu doen veronderstellen, dat deze laatste heeren ‘lammeren’ waren van onschuld? Verre van daar; wij willen enkel doen zien, dat men onwettig en hoogst partijdig met den graaf van Egmond te werk ging, en men denkelijk met bepaald vooroordeel in deze zaak handelde.
Graaf van Egmond, in het kasteel van Gent opgesloten, werd door een spaanschen kapitein bewaakt, ofschoon Karel V, in zijn edict van 1531, bepaald had dat de ridders der Vliesorde zouden bewaakt worden door ridders zelven. Zoo streng werd Egmond opgesloten, dat hij na zes maanden gevangenschap, nog niet met zijnen geneesheer, meester Jacques, in betrekking komen mocht.
De gravin, eene prinses van Beieren, had den heer Hincart naar Madrid gezonden, om van den koning te verkrijgen dat Egmond in een zijner eigene kasteelen, of huizen zou worden opgesloten, aangezien haar man, zoo schreef zij, gewoon was in de buitenlucht te leven. Daar, in een zijner huizen, zou hij dan nog tot het regelen zijner zaken hebben kunnen overgaan, die, door de bekende omstandigheden, tamelijk in verwarring geraakten, en dit tot groot nadeel van zijne drie zonen en acht dochters.
De hertog van Alba, die de zaken van dien aard nooit ten halve deed, had inderdaad al de goederen van Egmond in beslag genomen, en Sabina van Beieren en hare elf kinderen leefden nog van hetgeen men hun wel wilde toereiken.
Den 24 october was Hincart te Madrid aangekomen. ‘Hij was er gezonden,’ zegt de Bavay, ‘door de gravin van Egmond, die ten minste als prinses van Beieren, eenigen eerbied verdiende, en hij kwam er den overwinnaar van Gravelingen en St.-Quintijn verdedigen, die tot twee maal toe onze belgische provinciën gered had. Philips II wilde er zelfs niet in toestemmen hem te ontvangen, en de graaf van Egmond bleef beroofd van de waarborgen, hem toegestaan door de Blijde Inkomste en de ordonnancie van Karel V. Hij kreeg zelfs geene toelating om lucht te scheppen in zijne gevangenis, en met zijnen gewonen dokter in verkeer te zijn.’
Ofschoon men den schijn aannam dat Egmond zich vrijelijk zou kunnen verdedigen, was dit echter niets dan een kluchtspel, want men bleef hardnekkig weigeren hem met zijne advokaten te laten spreken, ter bereiding zijner verdediging.
Wij beoordeelen hier de punten van beschuldiging niet; doch zeker is het, dat het recht in den loop van het geding, opzichtens Lamoraal van Egmond, op eene barbaarsche wijze miskend, en hem datgene ontzegd werd waarop ieder recht had. Overigens, van dat vertrappen van alle recht heeft de hertog van Alba meer dan een bewijs gegeven, en die werking van het geweld, doet hem nu meer dan eens veroordeelen en hem gepleegd onrecht toeschrijven daar waar hij wellicht met grond te werk ging.
Egmond moge plichtig zijn aan gekwetste majesteit, door de samenzwering van Oranje te hebben ondersteund, zoo niet openlijk dan toch heimelijk, de willekeurige handelwijze van zijne onnatuurlijke rechters zal altijd voor hem pleiten en eene groote kracht geven aan de redenen van die, welke hem als onschuldig of niet schuldig genoeg aanzien, om ter dood gebracht te worden.
Onze gravuur stelt den hertog van Alba voor, die, door het venster op de Groote Markt starend, de halsrechting volgt. Niets, geen zenuw, geen spier beweegt zich op zijn gelaat. Hij is koud voor het vergoten bloed en het gejammer der menigte, dat van beneden opstijgt.