en rond de hoeven verspreid, tot het gebedop te roepen. Ziet, daar staat het lieve kind, het heeft de koord reeds opgenomen en wacht het bepaalde oogenblik af om de klok, met hare aloude opschriften, te doen spreken. Middelerwijl droomt ze, evenals de klok schijnt te droomen. Waaraan droomthet lieve dochterke? 't Is misschien een droom die haar verre van de klok en in het veld brengt. Doch neen, dan zou zij het breede galmgat uitstaren en zij staart integendeel op de klok. 't Is dus wel aan deze dat zij denkt. Klok, wat al vreugde en smart hebt ge verwekt! Gij hebt gejubeld bij den blijden trouwdag, bij den doop en den zege; gij hebt geweend bij het graf onzer dierbare dooden! Ja, klok, gij zijt innig aan ons allen, aan allen die ons zijn voorgegaan, verbonden; gij zijt onze lievelinge, gelijk gij nog de lievelinge zult zijn van die, welke na ons zullen komen. Denkt het lieve dochterke van den koster zoo?