De Maroniten ontleenen hun oorsprong aan zekeren monnik Maroun, die omstreeks het einde der 6e eeuw leefde en in heiligheid stierf.
Men stichtte te zijner eer een klooster, dat spoedig het moederklooster werd van vele andere.
Een eeuw later mengde een zijner volgelingen, Jan de Maroniet geheeten, zich in de godsdiensttwisten, die toenmaals waren uitgebroken en daar aanleiding gaven tot de grieksche scheuring.
Hij hield zich aan de zuivere leer, dat is aan die der latijnsche Kerk, doch liet zich door zijn iever op een verkeerd pad voeren en ving den strijd niet slechts met het woord, maar ook met het zwaard aan tegen de aanhangers van het grieksche schisma.
Deze, oorspronkelijk een godsdienstig doeleinde schijnende te hebben, bleek weldra te zijn hetgeen hij wezenlijk was, een strijd door de staatkunde opgewekt.
En daar men nu het verkeerde middel had aangegrepen om de godsdienst te doen bloeien, leed zij daardoor onberekenbare nadeelen, terwijl het grieksche schisma door dien oorlog niet weinig werd verbreid en aangemoedigd.
Jan de Maroniet vocht met goed gevolg en maakte zich meester van den geheelen Libanon tot nabij Jerusalem; de Maroniten wisten tot in het jaar 1558 hunne onafhankelijkheid te bewaren; toen werden zij door Ibrahim Pacha onderworpen en tot een jaarlijkschen cijns verplicht.
Evenwel hebben zij, als alle bergvolken, de liefde tot onafhankelijkheid en vrijheid bewaard.
Door den Turk, hun meester, verdrukt, door den Druus, een mededinger, die Engeland tegen hen heeft opgestookt, onophoudelijk geplaagd en aangevallen, in eindeloozen twist met de Mutuali's, gaan zij niet minder voort met den sabel in de eene en de schup in de andere hand den vaderlandschen grond te verdedigen en te bebouwen; zij zijn de meest beschaafde en ook de meest geoefende in kunsten en wetenschappen der drie volksstammen.
De Drusen wonen ten zuiden der Maroniten; zij vormen een turksche sekte, zooals de Maroniten eene kristelijke; behalve in godsdienst komen beide stammen in zeden, gewoonten en taal veel met elkander overeen.
De Drusen beschouwen hunne godsdienst als die, welke het laatst geopenbaard is.
In het jaar 996 is hun Messias geboren in den persoon van een dwaas, die zich in Egypte tot kalief deed kroonen onder den naam El Hakem bi Amr Allah (heerschende op Gods bevel).
Een zijner handlangers noemde hij zijn profeet, en van diens hulp bediende hij zich om zijn volk te martelen en te verdrukken.
Beiden, de zoogenaamde Messias en zijn profeet, werden eindelijk door het volk gedood. Maar een hunner volgelingen verklaarde dat El Hakem niet dood was, wijl een God niet sterven kon en verzamelde hen, die aan de woede des volks ontsnapt waren, om zich heen en trok naar Syrië, waar hij zich neêrzette ten zuiden van den Libanon.
Hij maakte zich gevreesd en niet minder zijne opvolgers, die Maroniten en Turken evenzeer haatten en kwelden.
Een hunner voornaamste kaliefen was Fakr el Din; deze sloot in de eerste jaren der XVIIe eeuw verbonden met Turkije, Florence en Frankrijk en maakte zich allengs meester van al het land tusschen Adjaloun en Safed.
Beyruth was zijne hoofdstad, die hij met groote kosten verfraaide; maar hij wist te veroveren, niet te behouden; allengs raakte hij in vijandschap met de Turken, den pacha van Damascus, zelfs met zijn eigen volk, en hij werd gevangen genomen, aan de Turken overgeleverd en in 1635 in de gevangenis geworgd.
Beyruth verviel nu spoedig tot zijne vroegere nietigheid.
De godsdienst der Drusen is als die van vele oostersche volken een samenraapsel van kristelijke joodsche en mahomedaansche leerstellingen, gebruiken en plechtigheden.
De een is gedoopt, de ander besneden. Erkent de een El Hakem bi Amr Allah als Messias, de ander neemt daarom niet minder Kristus of Mahomed als zoodanig aan.
Hoewel zij als de Maroniten het land bebouwen, is de krijgsdienst hun voornaamste handwerk.
Iedere Druus is geboren soldaat; vandaar dat zij op een gegeven oogenblik 40.000 man in het veld kunnen brengen, hoewel hun geheele stam slechts uit ruim 100.000 menschen bestaat.
Zij voeren het liefst den guerilla-oorlog, die voor den vijand uiterst gevaarlijk is, zooals de Spanjaarden dit voor zestig jaren aan Napoleon toonden.
Kinderen der bergen, zijn deze hun voornaamste kracht, en in hunne holen en spelonken kunnen zij een tienmaal sterkeren vijand weêrstand bieden, terwijl zij in het open veld door een veel zwakkeren zouden verpletterd worden.
De Mutuali's wonen ten oosten der Drusen en zijn eene mahomedaansche sekte; hunne godsdienst heeft echter zooveel overeenkomst met die van Mahomed als de tegenwoordige protestantsche met die van Luther.
Hunne voornaamste godsdienst is eigenlijk plunderen, rooven en moorden; een moordzieker volk bestaat er wellicht niet.
Minder gevaarlijk voor de Drusen, schijnen zij het voornamelijk op de perzische grensgewesten gemunt te hebben; deze overvallen zij, plunderen en moorden overal, waar zij komen, en keeren met den behaalden buit naar hunne bergen terug, om eenigen tijd later opnieuw op roof uit te gaan.
Het baat niet, dat zij herhaalde malen gevoelig gekastijd worden, ja, dat zij sedert eene eeuw letterlijk gedecimeerd zijn; het rooven schijnt hun een tweede natuur te wezen, en wellicht zetten zij het voort tot hun volksbestaan verdwenen is, en eenige dwalende benden nog slechts aan hun naam herinneren.
Hun geheele stam telt niet veel meer dan 5000 zielen, maar het grondgebied, dat zij bewonen, zou, naar andere landen te rekenen, er gemiddeld 100.000 kunnen bevatten.
Verbrande en half vernielde dorpen en vlekken wijzen op vele plaatsen van den Anti-Libanon het oord aan, waar eens Mutuali's woonden.
Ofschoon weinig omgang met de Drusen hebbende, hebben zij hen dikwijls in den oorlog ter zijde gestaan, doch gewoonlijk met voor hen slecht gevolg.