Rouget de l'Isle en de Marseillaise.
(Vervolg en slot.)
Toen Holland eene som van zes millioen aan de republiek leende, zond Rouget de l'Isle zijne wijdloopige memorie aan den consul, ten gunste van die verdrukte gewesten; zijn broeder de generaal, had hem zeer wetenswaardige inlichtingen, omtrent den toestand, gegeven.
‘Gij hebt,’ zoo schreef hij aan den consul, ‘zes millioen aan de Bataven gevraagd, op een pand, dat nog het derde van die som niet waard is; toch hebben zij uw voorstel aangenomen.
‘Het vertraag in het storten van die som, heeft u hunne toegevendheid, als eene uitvlucht doen beschouwen, en boosaardig heeft men van uw ongeduld gebruik gemaakt, om in uw gemoed een slechten indruk te doen ontstaan. Die indruk heeft diep wortel geschoten.’
Eene lage speculatie aileen, zegde de briefschrijver, heeft de sluiting der leening vertraagd, en die speculatie bestond in zekere.... pots de vin. Immers de nieuwe fransche gezant had, voor zijne dochter, een geschenk van het bataafsch gouvernement gevraagd......
Verder antwoordt de briefschrijver op de beschuldiging van Napoleon, dat de Hollanders ‘koopliê’ zijn; indien zij, zegt hij, zoo zorgvuldig hun geld tegen de uitzuigende vampiers der republiek niet bewaard hadden, zou de consul nu geen zes millioen bij hen meer kunnen oogsten!
Hij minder dan iemand moest zich dus over hen beklagen.
Wat de brieven met Pruisen betreft, waarvan Bonaparte gesproken had, deze houdt de briefschrijver als niet bestaande of zeer onbeduidend te zijn; de consul zou het best doen die stukken eens zelf te onderzoeken, alvorens een zoo streng oordeel uit te brengen.
Ten slotte roept hij de aandacht in over het schip Köningholm, dat op eene schandelijke en diefachtige wijze gekaapt en niet teruggegeven werd; verder, zooals gewoonlijk, klaagt hij personen aan, en ofschoon het slot van den brief eene vleierij was, moet die missive den trotschen consul erg kwaad hebben gemaakt.
Rouget de l'Isle eindigde zijnen brief met de woorden: il est deux êtres privilegiés devant lesquels je n'ai jamais su conserver ni confiance, ni sangfroid, ni courage et ces deux êtres sont une jolie femme et un grand homme.
Echt fransch!
Al wat aan het gouvernement verbonden was, had zich tegen den dichter verklaard en dit wel grootendeels door zijne eigen schuld.
Weldra bleef hem niemand meer over, dan Bonaparte zelf en mevrouw Bonaparte, tot welke beide personen hij zich wendde om eenige betrekking te erlangen.
De laatste was gewis de gelukkigste keus, want weldra schreef zij den dichter eenen brief, waarin zij hem berichtte dat hij met geschenken naar het spaansche hof zou gezonden worden, en alzoo eene belangrijke zending te vervullen had.
Er brak voor den dichter alzoo een beter tijdstip aan: sedert 1792 had hij in de ontbeering geleefd.
Van de welvaart maakte hij edelmoediglijk gebruik, om den toestand zijner moeder te verbeteren.
Ongelukkig bedierf Rouget weldra weder alles, toen hij zich als speelbal liet bezigen door eenige speculanten; hij bracht niet alleen den naam zijner beschermster in gevaar, doch hij verloor voor altijd de gunst van den eersten consul.
Rouget de l'Isle had zich in eene zaak van leverancie laten betrekken, en daarin was tevens, zooals hij zegde, Josephine betrokken.
Het geld is dikwijls een onweêrstaanbaar middel, en als men de verkwistende levenswijze van mevrouw Bonaparte kent, moet men niet verwonderd zijn dat zij zich in dit geval vergeten en de hand naar - potsde vin heeft uitgestrekt.
In alle geval was Rouget de l'Isle in de zaak gecompromitteerd, en voor den rechter geroepen, antwoordde hij slechts door ontwijkende redenen en verklaarde niets verder te kunnen zeggen, dewijl hij zekere hoog geplaatste personen niet beschuldigen mocht.
Hij had aan mevrouw Bonaparte eenen brief gericht, waarin hij haar beloofde haren naam niet te zullen openbaar maken; maar juist die brief deed haar ook van hare zijde maatregels nemen en deze waren van dien aard, dat ten slotte de dichter onder het gewicht der beschuldiging als verbrijzeld werd.
In alle geval leerde Bonaparte de waarheid kennen van vele aanklachten, vroeger tegen verschillende personen van zijne omgeving ingebracht; men had die personen van dieverijen in het groot beschuldigd, en de consul had gezwegen of wellicht er geen geloof aan gehecht....
Men verweet nu aan Rouget, die den eersten consul met de deelneming van zijne vrouw, in gemelde zwendelarijen, had bekend gemaakt, dat hij een ondankbare was en van de zwakheid eener vrouw misbruik had gemaakt, om haar in die geldknoeierijen te doen deelen.
Hij werd niet vervolgd - en om reden waarschijnlijk - maar hij viel onherroepelijk in ongenade.
Rouget de l'Isle trad na die neêrlaag in de oppositie, en werd een hevig bestrijder van Bonaparte. Dit nog strekte hem niet tot eer en toont andermaal groote fouten in zijn karakter.
Eindelijk geen hulp in zijn vaderland meer ziende, schreef hij den 20 nivose jaar XI aan den consul, om de toelating te vragen naar Engeland over te steken.
In dezen brief beloofde hij, zich te Londen in geene politieke zaken, zijn land betreffende, te zullen mengen.
In 1804 vinden wij hem weêr te Parijs, en hij richt den 9 februari van dat jaar eenen brief aan den eersten consul, om dezen, die reeds de hand naar de keizerskroon uitstak, onder meer dan een opzicht de waarheid te zeggen. De waarheid! kon die nog gezegd worden aan iemand, zoo gevleid als Napoleon?
In onmin met zijnen broeder, met generaal Daendels en anderen, verliet Rouget de 1'Isle Parijs en kwam de gastvrijheid vragen in het kleine landelijk huis, waar hij zijne jeugd had doorgebracht.
Gelukkig was die terugkeer tot het onwerkzame leven; in zijne Rosa mourante vertelt hij zelf hoe zalig hem het hart klopte, toen hij de bosschen, de weiden, den ouden feodalen toren terugzag, welke zich in de Jura, te Montaigu, verheft.
Daar leefde hij terwijl Napoleon hier met goed geluk, daar met schade, tegen zijne vijanden worstelde.
Napoleon viel en de dichter wierp hem zijn schandmerk achterna; hij bezong de restauratie, zooals hij de republiek, en wat zoo al meer,