't Is een armzalige woning, doch het gaf weinig; zij, de arme weduwe en hare drie kinderen leefden toch gelukkig zoolang de man, de vader der kinderen, leefde. Daar wekte hem 's morgens het haangekraai, en lang vóór dat de rijke wakker werd, was hij, de ieverige man, reeds aan den arbeid. Vroeg sloot hij des avonds zijne deur en, gelukkig in zijn nederig bestaan, met vrouw en kinderen, sliep hij 's avonds na God voor het dagelijksche brood bedankt te hebben.
Een wreede ziekte sleepte hem nu kort geleden weg en liet haar, met de kleinen alleen achter. Eene kloeke vrouw is zij wel, maar hem kon zij niet missen, zoomin zijne liefde als zijn werk. Hare kinderen begrijpen nog niet wat zij verloren hebben; nieuwsgierig staren zij de twee jonge dames aan, die een bezoek aan de arme weduwe brengen.
Wat verschil in kleeding tusschen deze laatste en de bezoeksters! Laat ons hopen dat zij zich niet zullen bepalen bij eenige troostwoorden, maar dat zij de wet des Evangelies zullen gedachtig zijn en meêdeelen van haren rijkdom, ten einde alzoo ten minste de wonde, der arme geslagen, eenigermate te zalven.
In geheel dat tafereel, in de jonge bezoeksters, in de moeder, doch vooral in de kinderen is waarheid, natuur te vinden, evenals in het woonvertrek en de zich daarin bevindende bijhoorigheden. Die vrouw lijdt, hare woorden treffen, men ziet het blijkbaar, de jonge bezoeksters, en de kinderen? De kinderen bewonderen de schoone kleêren en denken zelfs niet meer aan het ongeluk dat hen rampzalig maakte.