Nieuwe boeken.
De schoolmeester der vrijheid.
II.
Een man uit de buurt, die de school voorbijging, bleef een oogenblik met Boudewijn staan praten over weêr en wind, wit en zwart. En daar binnen ging het er toe, alsof letterlijk de wereld verging; hier vocht men gelijk een half dozijn honden, daar stapelde men drie of vier banken op een, welke daarna met gedruisch, en onder de algemeene toejuiching der aanschouwers, op den grond vielen; ginds stond een jongen te huilen om het hem ontroofde voorwerp, terwijl daarnevens eenige deugnieten met de knikkers speelden. Eensklaps nam het gedruisch der schooljeugd zoo hevig toe, dat Boudewijn wel gedwongen was, het gesprek met zijn buurman te onderbreken. Hij stak het hoofd door de spleet van de deur en riep gebiedend:
- Iedereen op zijne plaats! Hola, hé! Wat zie ik daar? Zoudt gij durven vechten?
Boudewijn was met een sprong in de school, en greep zijne ‘wackere bercken roede.’
- ‘Die in 't hair plucken!’ riep hij donderend; of dient de artikelbrief mijner school dan tot niets?
En met zijne roede sloeg hij een paar vechtende bengels geducht om de lenden. De eene bengel liep huilend naar zijne plaats; de andere, opgewonden door de pijn, die hem de ‘wackere bercken roede’ veroorzaakte, schopte den schoolmeester tegen de schenen, waarop deze hem zijn stok op den schouder in stukken sloeg.
- En nu de deur uit, rabauw! riep de schoolmeester, en wierp zijn kleinen tegenstander op handen en voeten naar buiten.
Daarmede was de strijd geëindigd.
Boudewijn keek naar den zandlooper, die op zijn gestoelte stond, en bemerkte dat op dit oogenblik de laatste zandkorrel naar beneden viel. Hij riep dat de school uit was, dat de middagschool juist ‘ten noene’ zou beginnen, en hij dan les wilde geven in ‘die profytelycke cypherconst.’
Met het gedruisch van een waterval stroomde de woelende schooljeugd naar buiten.
Juist toen meester Boudewijn wilde uitgaan, kwam Bavo's Quinte, de vorster van Turnhout, hem in de deur tegen.
De ambtman kwam hem wegens de ouders van den scholier, die daar even zoo ongenadig met de ‘wackere bercken tacke’ werd toegetakeld.....
Boudewijn liet hem niet uitspreken:
- Wie beklaagt zich dat ik de rab uwen mijner school, volgens den artikelbrief, heb bestraft?’ vroeg hij.
- De jongen is deerlijk toegetakeld; hij kan niet meer staan op zijne beenen, en zijne armen zijn letterlijk verlamd.
- Juist wat hij hebben moet; grooter deugniet is er in mijne school niet.
- Er was iemand in de buurt, die beweerde, dat gij den jongen wel den ruggegraat midden over kondet geslagen hebben.
- Met zoo een stokje, dat stellig niet dikker is dan een ganzenpen.
- De vader wilde zijn beklag maken bij den schoutet en schepenen.
- Dat mag hij! En wat zal het hem baten? Of weet gij dan niet dat ik heer en meester ben in mijne school?
- Toch juist niet onbepaald heer en meester.
- Onbepaald.
Hij nam eene plank van den muur waarop eene kleine plakkaat was gehecht en vroeg of Quinte de regelen van een ouden artikelbrief, die toch nog steeds in zwang was, wilde lezen.
Quinte las:
Als ik den scholier met die tacke wil geesselen fel,
Ofte met die placke sloegh noch so snel,
So sullen die ouwders 't niet belette,
Oock in die schoole sullen sy ghenen voet moghe sette
Nyemant tensy den schoolmeester alleen,
Sal in die schoole iets ordonneeren 't sy groot of kleen,
- Gij zijt ten volle in uw recht, zei Quinte, na den artikelbrief van het lijfstraffelijk schoolrecht gelezen te hebben.
- Gij, die 's lands keuren en breuken op uw duimke kent.....
- Ik herhaal, dat gij in uw recht zijt.
- En waar zou dat heen, indien ik den artikelbrief niet deed eerbiedigen?
- En wat zou er gebeuren indien ik de hand niet hield aan de keuren en breuken?
- Dan ging het in de Vrijheid juist zooals in mijne school.
- Wij hebben onze boeten, pijnbank, galg en rad, en gij uwe plak en roede.
- Is dat niet zoo? Wel lieve hemel! hebt gij ooit een schoolmeester gekend, die zijne leerlingen niet mag afranselen? Zonder plak en roede! wel, dan was het gedaan met het onderwijs.
- In mijnen tijd strafte men tienmaal meer, dan heden.
- Toen was het onderwijs ook vrij wat beter.
- Ik voor mij, toen ik nog naar de school ging, kreeg dikwijls meer slagen dan ik zwaar woog.
- Gij hadt een bekwaam onderwijzer; hij is het, die den grond gelegd heeft van uwe ervarenheid in de rechtskunde.
- Mijn meester zei maar altijd, dat al de geleerdheid, die bij de schoolkinderen niet met plak en roede wordt ingeslagen, geen duit waard is.
- Ik ben volkomen van zijn gevoelen; neem de plak en de roede weg, en in minder dan acht dagen is de school letterlijk ten onder.
- De schoutet en schepenen, die allen lieden zijn met een week hart.....
- Zouden misschien wel willen dat de schoolmeester den artikelbrief maar vaneen scheurde, en zijne roede wegwierp?
- Neen, dat juist niet, maar dat gij ‘den reghel der Duitse schoolmeesters’ wildet volgen, waarin een ervaren en bekwaam onderwijzer den raad geeft aan zijne ambtgenooten, om de scholieren ‘niet soo te sollen ofte stooten, dat zij bloeden of de leden breken.’
- Geen duim breed sta ik van mijn schoolrecht af, riep Boudewijn; wat men elders doet, gaat mij niet aan.
- Nog eens, gij zijt in uw recht, meende de vorster; in uwe plaats handelde ik niet anders.
Boudewijn Mys was, zooals wij reeds gezegd hebben, een braaf man; hoe kwam het toch met zijne geaardheid overeen, zijne leerlingen zoo wreed te behandelen?
Meester Boudewijn leefde in de zestiende eeuw en was evenals de meesten zijner tijdgenooten, die zich met het vak bezig hielden, van gevoelen dat het onderwijs zonder plak en roede volstrekt onmogelijk was.
De geleerdste mannen van onzen tijd, beweerde Boudewijn, waren in de school de grootste deugnieten geweest, en hadden bijgevolg het meest van de plak en roede gehad, erg.....
- Ik had nog een andere boodschap voor u, sprak Quinte, toen zij 't over het vraagpunt van lijfstraffelijk schoolrecht eens waren en hadden uitgepraat.
- Een boodschap voor mij?
- Van schoutet en schepenen.....
- Laat ons hier op eene der schoolbanken een oogenblik gaan zitten.
- Of liever ik wilde u iets vertrouwelijk mededeelen..... het is juist geene boodschap.
- Waarom maakt gij omwegen, Quinte, wij waren toch altijd vrienden?
- En die zijn wij nog, en die zullen wij blijven; ook is het daarom dat ik u kwam waarschuwen.
Quinte ging den grendel voor de schooldeur schuiven.
- Zijn het geheimen?
- Ja, zeker, en beloof mij heilig dat gij aan niemand, wie het ook zij, zult herhalen wat ik u hier op de schoolbank ga kenbaar maken.
- Dat beloof ik heilig; doch waar gij heen wilt, mag de Hemel weten.
- Waar ik heen wil, weet ik zeer goed; en wat ik u wilde zeggen, gaat voornamelijk u aan.
- Is het iets goeds of iets kwaads?
- Niets goeds, Boudewijn.
De schoolmeester verbleekte.
Quinte hernam:
- Terwijl schoutet en schepenen gisteren vergaderd waren, heb ik ter loops iets afgeluisterd en het achter mijne mouw gestoken; geen der raadsheeren kan echter weten dat ik iets van hun gesprek heb afgeluisterd.
- Ter zake, Quinte, waartoe al die draaien en omwegen?
- Kan ik op uwe geheimhouding rekenen?
- Is mijn woord niet voldoende?
- Och, ja, ik ben veel te wantrouwend; doch wij beleven een zonderlingen tijd, en de voorzichtigheid is en blijft toch wel altijd de moeder der porceleinkas.
- Nog eens, ter zake, Quinte.
- Gij kent de keizerlijke reglementen op het schoolwezen?
- Zeer goed.
- Dan weet gij ook dat de schoolboeken door een gezworen drukker moeten gedrukt worden.
Boudewijn keek den vorster vragend aan; zijne ronde oogen schenen nog ronder te worden.
- Komen uwe schoolboeken wel altijd uit de drukkerij van den gezworen drukker? hernam Bavo's Quinte.
- Neen, maar wat maakt dat ook, indien de boeken toch goed zijn?
- Dat maakt toch altijd zooveel, dat gij de keizerlijke voorschriften hebt overtreden, en bijgevolg hoogst strafbaar zijt in de oogen der wet.
- Neemt gij dat zoo hoog op?
- Volgens 's keizers ordonnantie, moeten de schoolboekjes de eerste beginselen van den godsdienst bevatten; dat boekje is in uwe school vervangen door een ander, waarin wel is waar onmerkbare veranderingen, maar toch veranderingen zijn gebracht.
- Ik verklaar u op mijn woord van eer, dat ik daarop geen acht heb geslagen.
- Gij waart in geweten verplicht daarop te letten.
- Dat beken ik volgaarne.
- Ook het boekje waarin men leest, hoe de kinderen aan tafel moeten bidden, is niet hetzelfde.....
- Het verschil zal toch niet groot wezen.
- Mogelijk; ook in het boekje waarin men leest, hoe men de mis moet dienen, moet hier en daar iets te lezen staan, waarop de aandacht van schoutet en schepenen is gevallen.
De schoolmeester zat nadenkend te luisteren.
- De schoolwet luidt, zoo vervolgde de ambtenaar, dat de schoolmeester verplicht is aan elk kind, beneden de vijftien jaren, den kerkzang te leeren; blijft gij aan dien plicht sedert een heelen tijd niet te kort?
- De kinderen zingen niet gaarne.
- Dat is geen verontschuldiging; nog iets anders: het is den schoolmeester geraden, zoo zegt 's keizers ordonnantie, zich aan dat alles stipt te gedragen; want wie andere schoolboeken bezigt, zal streng gestraft worden.
De schoolmeester hemde een paar malen.
- Het is mijn broeder Volpard, die mij die boekjes heeft bezorgd; ik voor mij ben daaraan volkomen onschuldig.
- Zijt gij niet heer en meester in uwe school? Wat heeft Volpard hier te maken?
- Gij hebt gelijk; doch wat kwaad steekt er in, dat die schoolboekjes hier of ginder gedrukt werden?
- De keizerlijke ordonnantie! antwoordde Bavo's Quinte, met opgestoken vinger; zoudt gij u tegen de bevelen van uwen wettigen vorst willen verzetten?
- Volstrekt niet, maar.....
- Ik weet dat gij een braaf onderdaan en ook een goed kristen mensch zijt; doch weet dat uw broeder Volpard u boekjes in de hand heeft gestopt, die wel even naar ketterij zouden kunnen ruiken.
- Wat zegt gij daar? vroeg de schoolmeester, van zijne bank opspringend.
- Ja, naar ketterij.
- Gij weet toch, Quinte, wie ik ben?
- Dat weet ik, Boudewijn, maar ook weet ik dat er reeds van het jaar 1526 tot 1550 verschillende plakkaten bestaan tegen den voortgang der ketterij.....
- Ik ben toch geen ketter.
- Denkt gij dat er nooit iemand aan de galg werd gehangen, die tot den laatsten oogenblik