De kantwerkster.
Als ge de volksbuurten te Antwerpen, Mechelen, Turnhout, en andere steden doorwandelt, ten minste als gij een zonnigen zomerdag tot die wandeling hebt uitgekozen, zult gij eene gansche schaar vrouwen buiten hare deur zien zitten, het kantkussen op de knieën en de bouten met eene verwonderlijke vlugheid door elkander werpende.
Rijk zijn zij niet, doch vroolijk en opgeruimd zijn ze wel. Het kantwerken wordt gewis niet ruimschoots betaald, en de prachtlievende dame, welke zich met dat fijne weefsel versiert, denkt er misschien nooit aan, wat al gezondheden en oogen dat werk jaarlijks krenkt en breekt.
De brusselsche en mechelsche kanten werden in vroeger tijd vooral gezocht, en onze brabantsche en antwerpsche kantwerksters hadden bij het schoone geslacht eene europische vermaardheid. Vorstinnen en vorsten droegen de fijne en keurige producten.
In onze dagen heeft die nijverheid, ofschoon zij nog veel handen bezigt, veel van hare uitbreiding verloren.
Jan Daniël Stevens heeft ons eene echte antwerpsche kantwerkster, doch in een niet zoo armoedigen stand als wij hooger aanwezen, voorgesteld. Neen, er heerscht bij deze - en dit gebeurt - een krakende zindelijkheid, een overschot van oud-vlaamsche weelde. Immers de muur van de kamer waarin zij zich bevindt, is met goudleer behangen - eene overlevering van een rijker voorgeslacht; de stoel, waarop zij zit, is niet van haren tijd; op de vensterbank staan eenige bloemen; het houtwerk der paneelen komt ons nog zeer ongeschonden, voortreffelijk onderhouden voor.
't Is een echt vlaamsch schilderstukje, als onderwerp in den aard als Dyckmans en de Bruycker ons leverden. De zon werpt haren glans door het venster en tintelt op het goudleer, op de spelden van het kussen, op de kraaknette kamer, en geeft aan het geheel iets vroolijks, iets deugdrijks, iets aantrekkelijks.
In die kamer, men gevoelt het, spoken geene lage driften rond; buiten kan de tijdgeest woelen, alles veranderen, onkennelijk en, laat het ons zeggen, ook onzedelijk maken - hier, in die kamer, heerschen nog de goede, oude, vlaamsche zeden, de vlaamsche werkzaamheid, de vlaamsche eerlijkheid.