Genade op Goeden Vrijdag.
Op Goeden Vrijdag gaf de gouverneur-generaal van den lande aan eenen veroordeelde genade, doch slechts na kennis genomen te hebben van de naamlijst der gevangenen, hem door den bijzonderen raad aangeboden. De kanselier van Brabant, door een der jongste raadsheeren vergezeld, begaf zich naar de gevangenis, deed de gevangenen voor zich verschijnen, nam inlichtingen over hunne misdaad, hunne aanhouding en veroordeeling.
Tot dit onderzoek was het publiek toegelaten.
Te Yperen bestond insgelijks dit gebruik, doch hier op eene veel breeder schaal, want we lezen in den Messager des Sciences et des Arts (1838) dat op Goeden Vrijdag aan al de opgeslotenen die zich, onverschillig om welk misdrijf, crimineel of anderzins, in de gevangenis van Yperen bevonden, genade werd verleend. Alzoo, zal men zeggen, was de gevangenis in gemelde stad op dien dag ledig? Ja, maar voor groote plichtigen richtte men de galg op, voordat die gelukkige verlossingsdag aanbrak. Zoo sterk hielden echter de burgers aan dat voorrecht, dat zij, in geval van dergelijke halsrechting, erg morden.
De genade werd, namens den vorst van den lande, door den baljuw en ten verzoeke van den advocaat en de schepenen, toegestaan. Men bezocht de gevangenis en vroeg den gevangene of hij ter liefde Gods en uit eere en achting voor den Goeden Vrijdag, genade van den vorst verlangde. Weigeren deed men niet; allen gingen naar den magistraat, knielden neêr en beleden hunne schuld, houdende op dit oogenblik eene brandende pondsche waskaars in de hand.
Dat recht werd aan Yperen gegeven door Joanna van Konstantinopel (13e eeuw), doch de oudste vermelding van hetzelve dagteekent van 1367. In 1795, dus in het volle der fransche omwenteling, werd er voor het laatst gebruik van gemaakt: men stelde twee personen, plichtig aan diefstal, in vrijheid.
De genade was niet altijd onbepaald. Soms moesten de personen stad en omtrek voor een bepaalden tijd verlaten, terwijl die, welke aan doodslag plichtig waren, zich aan den zoen of vredesluiting met ouders en bloedverwanten, hadden te onderwerpen. Hoe deze zoen te Yperen was, is ons niet bekend, maar te Antwerpen was hij zeer plechtig en werd herhaalde malen toegepast, vooral, denken wij, als het voorname familiën gold.