Vijftig jaar geleden.
Het maatschappelijk leven heeft, in de laatste vijftig jaar, veel veranderingen ondergaan. Het is in de burgerkringen veel meer ceremonieel geworden, terwijl de invloed van diezelfde burgerkringen, het ceremonieel aan hoogerhand, zelfs aan het hof, aanzienlijk heeft doen afnemen.
Indien men in deze dagen nog deed zooals voorheen, zou zekere burgerij aan het hof verwijten, dat het den ‘ouden tijd’ wilde terugbrengen - den tijd, zooals men zegt, van ‘tienden en doode hand;’ men zou in zekere dagbladen en schimpschriften ongenadig spotten met al die pruikachtige plechtigheden en ceremoniën.
Maar wonderlijk is het wel, dat diezelfde menschen, eens rijk geworden, zelven in hun huis dat ceremonieel nabootsen. Immers, zoodra de kas het dragen kan - en niet zelden vóór dat dit het geval is - rijdt zekere burgerij in rijtuig, kort nadien dost zij haren knecht in een blauwe livrei met groote knoopen, waarop iets geprent staat dat aan een wapen doet denken; dan frult men den jongen een gouden band om den hoed en men doet zich door zoo'n gemaskerden knecht, aan tafel dienen.
Wij willen logiek zijn: de hier bedoelde burgerij omringt zich zoodanig, omdat zij denkt daardoor invloed en, om hier een fransch woord te gebruiken, prestige te winnen; doch waarom, als de prestige in die verouderde dingen gelegen is, tegen die verouderde dingen in vroeger dagen, zoo luidruchtig geschreeuwd?
Het geheim is licht te raden: zoolang men niets bezit, tenzij een groote dosis zucht om iets te worden, bevecht men de grooten, lacht men met hunne gebruiken en gewoonten, hangt men den democraat uit, want - ze zijn te groen! riep de vos. Maar zoodra men eenig geld bezit, tracht men te doen gelijk de grooten, en men vindt dien ouden tijd, met al zijne ceremoniën, wonder schoon.
Een der laatste koningen die de overleveringen zijner voorouders gaande hield, was Karel X. Deze vorst werd in 1825 te Reims gezalfd. 't Moge zekere verlichte burgers - natuurlijk die nog in geen koets rijden - doen glimlachen, maar die zalving was wel plechtiger en deftiger, dan wat men nu, in onzen verlichten tijd, bij de kroning van eenen vorst aanwendt.
Een oud hoveling vertelt ons, dat de reis van Parijs naar Reims, tijdens de zalving, verplichtend was voor al wie tot de deftige kringen behoorde.
Reeds in de eerste dagen der maand mei, zegt hij, was Reims door vreemdelingen, die van de vier hoeken van Europa toesnelden, bevolkt. De Franschen waren er, natuurlijk, in meerderheid. Men moest buiten de voorsteden der oude stad, eene gansch in hout opgetrokken stad maken.
Het kamp bestond uit kompagnieën van al de regementen des legers, die in deputatie kwamen. Het St. Leonards-kamp lag een kanonschot ver van Reims, in eene uitgestrekte plein, langs de rivier de Vesle, rechts van den weg van Châlons. De grond was voor 35.000 fr. gehuurd.
Eenige dagen voor de komst van den koning en van gansch het hof, bevonden zich reeds te Reims de 150 leden der Kamer, bij gesloten brief uitgenoodigd, de 58 pairs van Frankrijk, daarin niet begrepen diegenen welke ambten aan het hof te vervullen hadden en die deel maakten van den koninklijken stoet; 53 eerste presidenten of prokureurs-generaal; 38 prefekten en 40 maires, de voornaamste steden van Frankrijk voorstellende; verder al de maarschalken; een groot getal generaals; 10 of 12 onder-admiraals en schouten-bij-nacht.
Twee en veertig cordons bleus, de orde van den H. Geest vertegenwoordigende, waren te Reims vereenigd; 4 grootkruisen en 3 kommandeurs van de orde van St. Louis; 4 grootkruisen en 4 groot-officiers van het Legioen van Eer, vertegenwoordigden het leger.
Koning Karel X kwam den 28., in den loop van den dag, te Reims aan. Alvorens de stad binnen te rijden, stapte hij uit zijne reiskoets en plaatste zich in de prachtige carosse du sacre, die nog in een der zalen van het kasteel van Versailles te zien is. De stoet, welke den koning vooraf en achterna ging, was inderdaad onbeschrijflijk indrukwekkend.
Als de koning aangekomen was, begaven zich het hof en de genoodigden naar de kathedraal van St. Remy, waar een Te Deum, in vol orkest, uitgevoerd werd. De aalmoezeniers van het huis des konings, boden Zijner Zeer Kristelijke Majesteiten geschenken aan. 't Was avond. Karel X verliet de kerk, met hetzelfde ceremonieel als toen hij deze binnen trad, en begaf zich naar het aartsbisschoppelijk paleis, waar hij vernachten zou.
Den 29 mei, ten 2 ure des morgens, bezett'en de gardes du corps, in groot uniform, de verschillende posten, hun in de kerk aangewezen. Ten 5 ure werden de deuren voor de vergulde menigte geopend en nam deze, in aangeduide volgorde, plaats; ten 6 ure dommelde het kanon in het kamp en luidden al de klokken der stad.
Ten 7 ure kwamen de prinsessen, gevolgd door al het personeel van haar huis. Op dit oogenblik verlieten de kardinaals de Clermont-Tonnerre en de la Fare, met mijter en stool, en in koorkap, voorafgegaan door het metropolitaankapittel, de koor, om den koning af te halen.
Karel X bevond zich in zijne vertrekken, met de prinsen van den bloede en de groot-officiers der kroon. De deur was gesloten, en volgens de aloude traditie klopte de grand-chantre der kathedraal op de geslotene deur. De grootkamerheer antwoordde door de vraag:
‘Wat verlangt gij?’
Namens de geestelijkheid antwoordde de kardinaal de Clermont-Tonnerre:
‘Karel X, dien God ons tot koning heeft gegeven!’
De hussiers van Zijne Majesteit openden de deuren; de twee kardinalen naderden den koning, die van zijnen zetel opstond en Hunne Eminentiën groette. De stoet ging door de binnengalerij, die van het bisschoppelijk paleis naar de kerk geleidde. De prinsen droegen den langen mantel met hermelijn gevoerd en de hertogelijke kroon in diamant.
De koning was gekleed in eene eenvoudige dalmatiek van witte zijde; hij had witte muilen aan en eene zwart fluweelen tok met veêr, op. Dit zoo eenvoudig kleedsel, door de overlevering opgelegd, stak wonderlijk af bij de prachtige