Washington in huis.
‘.......Toen ik,’ zegt Chateaubriand, ‘te Philadelphia aankwam, was generaal Washington niet daar. Ik moest een achttal dagen wachten. Ik zag hem eens in een prachtig vierspan voorbijdraven; maar Washington moest, volgens mijne denkwijze van destijds, noodwendig een Cincinnatus zijn. Cincinnatus in eene koets - ziet, dat bracht zoo wat wanorde in mijne republiek. De dictator Washington moest voor mij een boer zijn, die zijne ossen voortdreef en den ploegstaart in de hand hield. Toen ik hem echter mijn aanbevelingsbrief ging brengen, vond ik in hem den eenvoud van den ouden Romein.
‘Het paleis van den president der Vereenigde-Staten was een klein huis, aan al de naburige huizen gelijkende. Er waren daar geene wachten, zelfs geene dienstknechten. Ik klopte - en eene jonge meid kwam de deur openen. Ik vroeg haar of de generaal thuis was; zij antwoordde ‘ja.’ Ik hervatte, dat ik een brief voor hem had. De meid vroeg mij mijnen naam, moeielijk om uit te spreken in het Engelsch en dien zij ook niet onthouden kon. Zacht zegde zij: ‘Walk in, Sir, ga binnen, mijnheer.’ Zij ging mij voor in een van die enge gangen, welke aan de engelsche huizen tot vestibule dienen; zij leidde mij in een spreekkamerke, waar zij mij verzocht den generaal te wachten.
‘Ik was niet ontroerd: de grootheid van ziel of die der fortuin drukte mij niet neêr; ik bewonder de eerste zonder er door verpletterd te worden. De grootheid van fortuin geeft mij meer meêlijden dan eerbied in. Een menschengezicht zal mij nooit ontzetten.
‘Na eenige minuten kwam de generaal binnen. Hij was lang van gestalte; zijn uiterlijk was kalm en koud, zelfs meer dan dat het edel kon genoemd worden. Ik bood hem zwijgend mijnen brief aan. Hij opende dien en zocht onmiddellijk naar het handteeken, dat hij luidop met eenen uitroep las: ‘Kolonel Armand,’ zoo noemde hij hem, en zoo had ook de markies de la Rouërie geteekend. Wij zetteden ons neê. Ik legde hem zoo goed mogelijk de reden mijner reis uit. Hij antwoordde mij door eenlettergrepige fransche en engelsche woorden.... Hij verzocht mij ten eten voor den volgenden dag, en wij verlieten elkander.
‘....... Washington is ten grave gedaald, voordat ik eenig gedruisch in de wereld maakte; ik ben als het meest ongekende wezen voor hem doorgegaan. Hij was in al zijne glorie, ik in al mijne duisternis; mijn naam is misschien zelfs niet in zijn geheugen gebleven: toch ben ik gelukkig dat zijn oog eens op mij viel: ik vond er mij door verwarmd voor het overige mijns levens. Er ligt deugd in den lach van een groot man!’
Alzoo was het huis van Washington niet prachtiger dan dat van een onzer. Men denkt, als men die regels leest, bij een klein burgerke binnen te treden.