De ophiophagus.
Onze lezers zullen wel weten dat er slangen zijn, die, ofschoon veel kleiner dan de dieren welke zij verslinden, deze geheel en al kunnen verzwelgen. Om hare prooi machtig te worden, plaatsen zij zich op een boom nabij de plaats, waar hare slachtoffers komen drinken, werpen zich op hen, verstikken hen en drukken hen zoo zamen, dat zij ze in eens kunnen verzwelgen. De slang van onze gravure is zulk eene en daarbij nog van een der grootste en venijnigste soorten. Ofschoon zij geheele dieren kan verslinden, heeft zij toch eene bijzondere voorliefde voor het vleesch van andere slangen, die zij inzwelgt met den kop te beginnen. Het exemplaar daarvan, in den Dierentuin van Londenaanwezig, is meer dan zeven voet lang en zeer stoutmoedig. Bij de minste beweging, die zij waarneemt, richt zij zich zoo hoog op als zij kan, steekt de tong uit den muil, brengt een scherp geluid voort en werpt zich vervolgens op hem, die haar is komen storen, en dat wel met eene kracht, die den stoutmoedigste doet wijken, inweerwil van het sterke en dikke glas, waarachter zij opgesloten is. Zelfs de slangenbezweerders wagen het niet haar te naderen, en het is dan ook maar bij toeval dat zij in Engeland is gekomen. Jong gevangen, werd zij met eene geheele partij jonge slangen van Madras naar Londen gezonden. Toen men daar de kist opende, vond men er nog maar twee slangen in, waarvan de eene de onze was, die onderweg doodeenvoudig de anderen had opgepeuzeld.