en Goolke kan inzegenen, Dremmel wederom op zijne voorouderlijke steê zie werken en den smid als een rentenier door de straat zie wandelen.
- Indien ik niet meer den blaasbalg mag trekken en heel den dag hameren, zal ik niet lang meer leven, wierp de smid op.
- Wij zullen zorg dragen dat gij een genoegelijk leven hebt, lachte Faab.
- Indien ik maar in mijne smids blijf, laat ik u heer en meester, antwoordde de smid, die waarlijk meende, dat er buiten zijn zwart werkhuis geen heil in de wereld te vinden was.
- Nu, dat alles zal terecht komen, zeide Faab, hem goedhartig op den schouder kloppend.
- Dat vertrouw ik ook, zeide de geestelijke heengaande; en verder moge de Heer u geleiden, mijne kinderen.
- U ook, heer pastoor, klonk het uit één mond.
- Lezer, nu kan ik mijn verhaal eindigen, dewijl gij u in uwen geest gemakkelijk kunt voorstellen, wat er op het dorp verder voorviel.
- Liever hoorde ik den schrijver zelf dat vertellen, want alles valt in dergelijke verhalen somtijds geheel anders uit dan men had gedacht.
- Ja, maar wat er van mijn verhaal nog overblijft, is voor u geen raadsel meer; misschien hebt gij reeds aan anderen medegedeeld wat er verder nog moest gebeuren. Mag ik eens raden?
- Zeer gaarne.
- Hebt gij niet gedacht, dat Walt Dremmel reeds weêr op zijne oude boerderij zit?
- Geraden; de schrijver zelf had immers reeds gezegd dat Faab Knokkel de steê wilde koopen?
DE JONGE KUNSTENARES.
- Nu, dat is reeds gebeurd; Dremmel zit fiks in zijne boerderij zooals voorheen. Laat mij nog eens raden: Hebt gij ook niet gedacht, dat hij des zondags, fier als een koning, langs het beruchte kerkpad, dat hem zooveel dol had aangedaan, naar de kerk ging?
- Ook geraden.
- En dat Dremmel voortaan wat minder stijfhoofdig zoude wezen dan vroeger?
- Ook al geraden.
- Nu hebt gij ook nog gedacht, dat heel het dorp met mastboompjes, gekleurd papier, klatergoud en opschriften was getooid, toen Faab met Goolke huwde?
- Ook al geraden.
- Dat de herbergen heel den dag opgepropt waren met boeren, dat al de oude stroopersgeweren voor den dag werden gehaald en er aanhoudend een schot losbrandde ter eere van het nieuwe paar.
- Nog eens juist geraden.
- En dat Faab Knokkel, eigenaar geworden der Moersteê, daar met zijne bruid en zijne zuster zijn intrek nam?
- Neen, nu raadt gij mis, schrijver; hoe kon de lezer weten dat dit moest gebeuren?
- Nu, dat gebeurde zoo; en nu raad ik nog eens: wat hebt gij gedacht van den ouden hoefsmid?
- Dat hij volgens zijn verlangen tot zijnen dood in zijne zwarte smids bleef vijlen en hameren.
- Ja, dat heb ik gedacht.
- Op uwe beurt hebt gij ook mis geraden; Knokkel wilde volstrekt niet dat de brave smid, die toch ook oud en versleten was, nog een slag werkte. Neen, met de arme wees, Sanna, die hij zoovele jaren als zijn eigen kind behandelde, nam hij zijnen intrek op de Moersteê en leefde daar, in den kring van wezens, welke hem lief waren, zoo gelukkig dat hij zijne zwarte smids, zijn zuchtenden blaasbalg, zijn donderenden hamer en zijn bliksemend ijzer op het aambeeld, geheel vergat.